Categorie archieven: Leven

Vicente uit Valencia

MarkthalValencia

Iedere ochtend, net voor de zon opkomt, loopt Vicente met zijn houten kar de lange straat uit in de richting van de huerta. Aan zijn zijde speurt Aranges naar eetbaar afval dat door de marktverkopers op straat is achtergelaten. Zo vroeg in de ochtend is het in de stad nog niet al te warm. Alleen de landarbeiders zijn al op het vruchtbare platteland aan het werk. Valencia heeft het geluk gehad dat het een aangenaam klimaat heeft. De Romeinen en later de Arabieren hebben voor een irrigatiesysteem gezorgd, zodat er op de huerta duizenden sinaasappel – en citroenbomen groeien. Vicente mag elke dag bij zijn oom Pedro Herera 25 kilo sinaasappelen halen, welke door zijn moeder op de markt verkocht worden. Hun huis staat vlak naast de Mercado Central, een markthal bestaande uit een structuur van zuilen en metalen dakspanten.
Eigenlijk had Vicente Blasco Ibáñez al getrouwd moeten zijn. Zijn moeder heeft er in ieder geval alles aan gedaan. Voor de markt begint gaat ze naar de Iglesia de los Dantos Juanes en bidt naar Maria in de hoop dat Vicente nu eindelijk tot rust komt en een gezin zal gaan stichten.
Maar Vicente is een onverbeterlijke hartenbreker. 

‘Vicente!’ 
Vanuit een van de kronkelige steegjes, vlakbij de plek waar ze de oude stadsmuren aan het afbreken zijn, wordt zijn naam geroepen.
‘Vicente en zijn smerige hond Aranges! Vuile hond, je moet met je handen van mijn vriendin afblijven.’
Het is Armano, de man met wie Vicente het al vaker aan de stok heeft gehad. Ze kennen elkaar al vanaf dat ze konden lopen. Armano is al jaren verliefd op Rosario, maar zij moet niets van die goede man hebben. Dat heeft ze Vicente gisteren nog verteld toen ze tot laat in de avond achter een muurtje naar de opkomende maan hebben zitten te kijken.
‘Ik heb jouw vriendin niet nodig, Armano. Rustig maar. Ik zal morgen wel een stukje schrijven in mijn krant, El Pueblo, om haar vrij te pleiten van elke zondige handeling, zodat jij met haar kan trouwen,’ lachte Vicente.
Het hoofd van Armano werd nog roder dan hij oorspronkelijk al was, de aderen in zijn hals waren rivieren geworden waar het bloed met flinke snelheid door heen werd geduwd.
‘Ik daag je uit voor een duel. Nu zal er voor eens en altijd een einde komen aan jouw eeuwige getreiter.’ 
‘Aanvaard! Vanmiddag om 17.00 uur op het veld achter plaza del toros,’ zei Vicente en slenterde verder richting zijn oom, Armano woedend achterlatend.

Die middag waren beide mannen stipt op tijd, wat voor Spanjaarden zeer uitzonderlijk is, achter het treinstation. Beide met aantal volle flessen drank.
‘Je bent een vuile hond, Vicente!’ schreeuwde Armano.
‘Daar drink ik op.’ Vicente haalde de eerste fles te voorschijn en schonk zijn borrelglas vol, wierp de inhoud achter in zijn keel. Het Valenciaanse water kneep de keel dicht, tranen rolden over zijn wangen.
‘Je bent een suave, Armano!’ 
‘Daar drink ík op,’ schreeuwde de slappeling en ook hij gooide in één teug zijn borrel glas vol agua de Valencia leeg.
De combinatie van sinaasappel, wijn met wodka en gin begon langzaam zijn werk te doen. En na een paar uur zaten de twee mannen met de ruggen tegen elkaar op het veld, zoekend naar vloekwoorden om te kunnen drinken.

< Vicente Blasco Ibáñez leefde van 1867-1928 en was een bekend Spaans schrijver. Hij schreef verhalen over het leven van de boeren in de huerta en van de vissers in Albufera. Hij was een verstokte losbol, een onverbeterlijke hartenbreker en regelmatig verwikkeld in duels. Mijn verhaal is fictie en komt voort uit deze aanwijzingen en door het genieten van de mooie stad Valencia. >

Warme ontmoeting

Zuiderplas

Ik zit op het bankje in de bloedhete zon . Natuurlijk ben ik weer veel te vroeg. Terwijl het merendeel van de wereld overal te laat komt, kies ik voor een leven vol wachten. Bij het doorspitten van mijn verzameling schooldiploma’s viel het me afgelopen week op dat het al weer vijfentwintig jaar geleden is dat ik haar lach voor het eerst gezien heb.
‘Zullen we, in plaats van wandelen, aan de recreatieplas afspreken?’ had ze gevraagd. Veranderen van een afspraak is lastig voor me, net of de regelmaat van het leven wordt aangetast. Je zet toch ook niet ineens de klok vijf minuten terug omdat jij dat graag wil? Het universum draait en laten wij daar zo soepel mogelijk in meedraaien, dat is mijn devies. Maar goed door haar zoet gevooisde stem laat ik het universum even stilstaan. En daarbij, in dit geval kan ik me haar wijziging van de afspraak wel voorstellen. Het is bloedheet.

Een paar jaar geleden tijdens een reünie hebben we elkaar nog gesproken en al die tijd is het stil geweest, tot ik haar verleden week belde en vroeg of ze een eind met me wilde wandelen.
Een geweldig idee en in de drie minuten dat ik haar aan de telefoon had, heb ik zelf ook drie woorden kunnen zeggen: ‘Tot volgende week.’
Bij dit bankje hebben we afgesproken en terwijl ik me omdraai, zie ik haar in de verte staan zwaaien. Zelfs op deze afstand zie ik haar vrolijke lach en ik weet dat er daardoor vandaag iets gaat veranderen. Ik ken mijn eigen zwakheid die ontstaan is op de bewaarschool voor kleuters. Zolang de juf maar naar me lacht, doe ik alles wat van me gevraagd wordt.
Vandaar dat ik gisteravond lang voor de kledingkast heb gestaan. Uiteindelijk heb ik onder mijn korte broek met half lange pijpen, mijn donker blauwe zwembroek aangetrokken. Iedereen die me een beetje kent weet dat ik sinds mijn twintigste jaar niet meer het water in ben gegaan. Mijn eigen ligbad is een uitzondering.

Misschien komt het door mijn jeugdervaringen in het water. Al die keren dat zogenaamde vrienden me veel te lang onder water hebben gehouden. De gedachten die ik toen had: ‘ik stik, geen adem, help, als ik nu niet los kom, dan is het over. Als ik nu niet loskom, zie ik het oppervlak van de waterspiegel steeds verder van me verwijderen.’ En eigenlijk vind ik dat in al mijn angst ook een heerlijke gedachte.
Er was ook die ene keer dat ik met mijn jeugdvriend ging zwemmen. Van onze moeders kregen we de boodschap mee dat we netjes naar het strandbad moesten gaan en niet verder dan de laatste balken het water in mochten. Dat soort regels heeft me er vaak niet van weerhouden om dingen toch anders te doen in mijn leven. Vandaar dat we de afslag namen naar een veldje aan de recreatieplas dicht bij de woonwijk. Vanuit mijn ooghoeken had ik de vele waterplanten al gezien die positie hadden genomen, als soldaten tussen ons en het vrije water in. ‘Geen probleem,’ zei mijn vriend, ‘gewoon er overheen zwemmen, daarachter zijn we veilig.’ En terwijl ik heel rustig schoolzwemmend over de nooit stilliggende planten gleed, voelde ik dat het wier mijn benen opzocht, kietelde en zocht naar een mogelijkheid om me vast te grijpen. Op het lichaam van deze elf jarige jongen zaten gelukkig niet veel haren, het was te glad om vast te pakken.
Na het zwemmen hezen we ons uit het water. Tijdens het hijsen zag ik links van ons een lichaam drijven in het riet. Een dood lichaam van wat later een man bleek te zijn. Door zijn gezwollen armen en benen leek hij op een strak opgeblazen ballon en om zijn benen en zijn nek zag ik strengen wier.

Ondertussen heeft ze me bereikt en na de gebruikelijke begroetingsrituelen van beschaafde westerse primaten, wandelen we langs het strandbad naar de grasvelden aan de overkant. Het geluid van spelende kinderen en roepende moeders is verstomd als we een veld bereiken waar nog niemand zich een plekje heeft toegeëigend. Op onze badhanddoeken vervolgt ze haar monoloog over haar kinderen, haar man en haar werk. Ik heb mijn ogen gesloten en geef af en toe een geluid waardoor het verhaal als een muziekaal meesterwerk door blijft klinken. De geur van natte beschimmelde bladeren, nat zand waar de verrotting van dierlijke – of plantaardige in is begonnen, dringt mijn neus binnen. Het is de geur die past bij elke stilstaande waterplas, waar dieren en mensen hun behoeften in doen. Ik kan niet anders dan denken aan de droom die ik heb sinds ik een jaar of acht was en doezel langzaam weg.
Om me heen is het stikdonker. Ik weet dat ik in mijn straat loop, de wijk waarin ik woon. Maar ik zie niets dan duisternis. Achter de flat aan het einde van de straat zie ik licht. Het is het schijnsel van oranje, gele ouderwetse straatlantaarns. Als ik aankom bij de flat, stroomt de rivier de Aa voor me. Het ruikt vreselijk naar riool water, naar verrotting.
Links zie ik een brug zoals de Pont Alexandre III in Parijs, een mogelijkheid om naar de overkant te komen. En ik wil naar die brug. Een overvloedig versierde oeververbinding. Een overspanning met lantaarns, cherubijnen, nimfen en gevleugelde gouden paarden. De stad is zichtbaar achter de brug. De contouren van 14e eeuwse gebouwen vervagen in het flauwe schijnsel van de straatverlichting. Als ik eenmaal op de brug ben, is deze veranderd in een geasfalteerde weg, met stalen, roestige relingen die me dwingen om op de balustrade te gaan staan en naar het water beneden me te kijken. Het schemerige gele licht is verdwenen. Ik zie enkel het donkere, koude zwarte water onder me. Een vrouw in een witte jurk draait in het water. Ze roept en lacht: ‘Kom maar, wees maar niet bang.’ Ik spring en stort naar beneden. De val duurt eindeloos. Het voelt als de sprong van een rots tijdens een canyoning in Frankrijk. Ik had het water al moeten bereiken en kan bijna niet meer ademen. Dan komt de klap. Ik word één met het ijzig koude water. Uit alle macht probeer ik omhoog te zwemmen. Eruit! Maar de waterplanten trekken aan mijn benen. Ze trekken me steeds verder naar beneden en ik, ik stop met bewegen en laat me meenemen. Steeds dieper. Boven me zie ik het troebele wit gele licht van de straatlantaarns donkerder worden tot ik me op de bodem neerleg in de modder.

Terwijl ik op mijn rug lig met mijn ogen gesloten, bid ik dat ik sterk genoeg ben om mijn ogen gesloten te houden. Na meer dan een uur liggen in de felle zon en een ononderbroken woorden reeks van mijn vriendin, stelt ze voor om even af te koelen in het water. Voor ik er erg in heb, open ik mijn ogen en kijk recht in haar vrolijke ogen. Ik besef dat ik een heel grote fout heb gemaakt. Nu kan ik niet anders dan haar volgen. Ik weet niet of ze mijn aarzeling heeft gezien, maar die was er wel degelijk. Het is alsof mijn moeder weer naast mijn bed staat, me vrolijk aankijkt en ik natuurlijk doe wat zij van me vraagt.
In het water kijkt ze me nog één keer vrolijk diep in de ogen en ik strek één been naar beneden tot ik de planten aan mijn huid en met mijn tenen de met modder bedekte bodem voel.

Dat doe ik nooit weer

Zweefvliegen

Het was een uur voor het moment waarop ik wist dat er geen weg terug meer was. Als ik dit van te voren had geweten, had ik nooit toegezegd. Mijn spontaniteit had me in een moeilijk situatie gebracht, ook al had ik het op dat moment nog niet door. Het zou zo mooi zijn om van te voren al te weten wat er gaat gebeuren. Dan had ik niet de weg naar dit vergeten en verlaten gebied genomen, maar was ik recht naar huis gereden en had de gordijnen dichtgetrokken.

Voor me zag ik een auto afslaan en tussen de bossage langs de kant van de weg verdwijnen. Het bordje langs de weg gaf aan dat ik dezelfde afslag moest hebben. Door het stof dat hoog opstoof kon ik de kuilen in het zandpad amper zien. Vanuit het stof rees een grote hangar op en kort daarachter zette ik de auto stil. En zo was het ook. Zodra het geluid van de auto wegviel, was er niets meer te horen. Nog 50 minuten voor het moment en ik zat nog even rustig om me heen te kijken. Aan de geparkeerde auto’s te zien, kwamen er meer mensen dan ik had gedacht.
Bij het naderen van het gebouw zag ik een terras vol met mensen. Iedereen stond met de rug naar me toegekeerd. Ze keken aandachtig naar een langgerekt grasveld, dat wel zestig voetbalvelden lang was en een paar van hen keken naar de lucht. Daar was niets te zien, één strak blauw laken met in de verte af en toe een kleine wolk. Toch zal het gevaar daarvandaan komen, niet voor niets was de focus daarop gericht.

Gisteren stond het zweefvlieg uitje op het programma en ook al ben ik heel stoer en zeg ik steeds weer dat het me allemaal niets kan schelen, zit er diep in me een klein mannetje dat het allemaal toch heel spannend vindt.

In drie seconden word ik versneld van nul naar honderd kilometer per uur. De neus van het vliegtuig trekt zo steil omhoog dat ik blij ben dat ik er achter niet uitval. Die eerste seconden is alleen lucht te zien. Dan lijkt het vliegtuig niet meer vooruit te kunnen en te vallen naar de trekkende aarde. Een harde klik volgt, het vliegtuig schudt. De piloot duwt de neus naar beneden. Een kleine vrije val en Ik voel dat mijn buik niet meer op zijn plek zit. Dan is het over. Om me heen het geluid van de wind om de vleugels en de cockpit. Alle spanning ontlaadt zich in een oneindig veel vragen stellen aan de man die nu verantwoordelijk is voor mijn leven. Na een paar uur, wat in werkelijkheid zeven minuten blijkt te zijn, zetten we de landing in en met een flinke vaart scheren we over de bomen en drukken we de wielen in het gras.

Nog één keer kijk ik om naar het vliegtuig en zeg tegen mezelf, dat doe ik nooit weer. Maar ja, dat zei ik drie jaar geleden op deze plek ook.

Lagere schooltijd

Lagereschool

Zittend op mijn fiets met één been op de grond leg ik mijn armen op het hek rondom het oude gebouw en verwonder me dat mijn lagere school er nog hetzelfde uitziet als in 1966. Om mij heen vallen mussen van het dak en ik vraag me af waarom ik juist op deze warme dag hierheen ben gefietst. In mijn herinnering waren er toen ik opgroeide alleen maar warme zomerdagen. Maar dat kan volgens de overlevering niet, want die zomer van 1966 was nat en somber, de natste sinds het begin van de officiële waarnemingen in 1901.
Niet dit gebouw met de strenge leerkrachten, maar mijn moeder doet me daarentegen aan de warmte denken. Die eerste herinneringen aan mijn moeder beginnen in mijn eigen kleine slaapkamer. Mijn vader verdiende genoeg om alle drie de kinderen een eigen slaapkamer te geven. Nu zeg ik wel dat mijn vader genoeg verdiende, maar daarvoor maakte hij ook enorm lange dagen. Vaak zat ik samen met mijn broer en zus net voor bedtijd aan de tafel naar mijn vader te kijken als hij zijn warm eten voorgeschoteld kreeg.

In die kamer werd ik wakker. Het was het zand in mijn ogen dat maakte dat ik de wereld nog niet helder zag.
‘Foppe, kom je nou. Straks staat iedereen op jou te wachten.’
Mijn moeder had me al drie keer geroepen. Het moest er natuurlijk een keer van komen.
‘Ja, ik kom al,’ riep ik terug en draaide me nog een keer om. De plastic vliegtuigjes hingen stil aan het plafond. Het gezicht van Donald keek me vanaf zijn poster vrolijk aan, dat scheelde.
‘Ik heb de broodjes en het drinken al klaar.’
Mijn moeder was ondertussen mijn kamer binnengekomen en schoof de gordijnen open.
‘Doe vandaag deze zwembroek maar aan.’
Mijn moeder heeft altijd een vrolijk gezicht gehad. Ook deze dag keek ze weer een beetje ondeugend, zoals alle moeders een aantrekkingskracht hebben op hun jongenskinderen. Net of ze een geheim te bewaren had. Ze had make-up op. Haar ogen kwamen daardoor nog mooier uit. Die ogen die me bij tijd en wijle van korte afstand aankeken. Als mijn moeder iets van ontwikkelingspsychologie af had geweten, dan wist ze dat ik op deze manier een te sterke hechting zou krijgen. Maar ik kan het ze niet kwalijk nemen, Freud’s ideeën waren in die tijd nog niet wijd verspreid.
Ondertussen legde ze een oranje lapje stof op mijn bed.
‘Nee, niet die zwembroek! Mama dat wil ik toch niet.’
Er zijn kleuren die echt niet bij me passen. En het broekje was veel te kort. Nog zoiets dat voor een kleine jongen een enorm probleem kan zijn. Het liefst had ik zo’n wijde broek met lange pijpen, zoals mijn vrienden hadden.
Ik hoorde mijn moeder dansend de trap afdalen. Oom Donald lachte nog eens, terwijl ik met koud water het zand uit mijn ogen wegspoelde en mijn oranje zwembroek aantrok.

Nu ik hier weer naar mijn oude school sta te kijken, bedenk ik me dat ik een late leerling ben. Ik ben in oktober geboren en daardoor loop ik heel mijn leven een jaar achter al mijn vrienden aan. Ik moest dus een jaar extra op ‘het Molentje’ zitten, de bewaarplaats voor kleuters en zag mijn vrienden vertrekken. Niet dat ik dat heel erg vond, want mijn leerkrachten waren juf. De typisch mannelijke valkuil in het leven was toen al opengegaan: als een vrouw naar je lacht, doe je alles voor haar. Herfstleerling zijn maakte dat ik, toen ik eindelijk naar de lagere school mocht, me groter voelde dan ik was.
Deze school met de mannelijke leerkrachten en de duizend regeltjes had een duidelijke scheiding op het schoolplein. De kleintjes moesten links van een wit gekalkte lijn blijven de ouderen aan de andere kant. Als ik ergens niet tegen kan zijn het dat soort algemene regels. Natuurlijk hoorde en wilde ik niet horen bij de kleintjes en natuurlijk ging ik over de lijn. Wat erin resulteerde dat een leerkracht van het mannelijke geslacht me aan mijn oor vastpakte en me op die manier het gebouw in trok. Ik herinner me nog de betonnen vloer met witte en zwarte vlekjes, de houten deuren met ramen die uitzicht gaven over de klaslokalen. In de grote hal stonden 5 grote jongens op een rijtje te wachten. Zie je, ik wist wel dat ik daar ook bij hoorde.
Er ging een deur piepend open en daar kwam meester Wismeijer met een ernstig gezicht op de rij aflopen. Eén voor één keek hij ons recht in de ogen. Hij keek mij veel te lang aan en ik hoopte dat dit niet tot een hechting zou leiden. Maar ik kon nergens in zijn ogen iets van een geheim of iets vrolijks ontdekken. Ik moest van de zenuwen wel gaan lachen en hij pakte mijn kin met duim en wijsvinger vast en gooide mijn hoofd achterover onder het schreeuwen van: ‘Wat valt er hier te lachen?’

Nee, echt goede herinneringen heb ik niet aan deze school overdenk ik terwijl ik achter de ramen van het gebouw een vrouw met twee mannen zie staan, die me nauwlettend gadeslaan. Ik zwaai naar hen, maar krijg niet de reactie die ik zou verwachten. Ergens op de gevel zie ik ‘Kindercentrum Het Zonnehuis’ staan.
Ik besef dat onbekende mannen voor een kindercentrum in deze tijd wel erg verdacht zijn, de kinderlokkers zoals die er in mijn tijd ook veel waren, als ik mijn moeder mag geloven. Ik hoor haar nog zeggen: ‘Nooit meegaan als ze je snoepjes beloven of een konijntje.’ En hoe bestaat het, voor beide heb ik een natuurlijk zwak.

 

 

Atletiektrainer

1500 m

‘Meneer, gaan we vandaag speerwerpen?’, vraagt een kleine dreumes van zes.
Zo klein als ze zijn willen de kinderen met van alles werpen. Misschien omdat ze thuis niet mogen gooien met hun speelgoed, de deuren of het servies. Maar bij atletiek mag het dan eindelijk. Nu is speerwerpen voor de allerkleinsten wel een beetje lastig, maar daar vindt elke creatieve trainer wel een oplossing op. En zo heb ik 15 jaar lang alle vormen van atletiektraining uitgeplozen, de beste en de leukste oefeningen bedacht. Samen met enorm veel andere trainers.

Ik weet nog dat ik in de periode dat ik naast trainer ook jeugdvoorzitter was, dat ik heb samengewerkt met een top trainer. Hij had toen een jonge Eelco Sintnicolaas onder zijn hoede. Samen met Vince de Lange, want zo heet hij, hebben we een longitudinaal trainingsplan opgesteld, een basisplan voor de opbouw van de trainingen. Eelco trainde ondertussen op de atletiekbaan en wij zaten binnen te zwoegen op de oefeningen. In die periode viel het me op dat een topsport atletiek trainer erg minimaal betaald wordt voor de prestaties die geleverd worden. Ik weet het wel, uiteindelijk moet de atleet het natuurlijk uitvoeren. 

Deze week kijk ik naar de prestaties van de Nederlandse atleten tijdens het Wereld kampioenschap in Beijing. Ik zie de strijd en weet van de vele trainingsuren, de schema’s, de blessures, de twijfel, de mentale weerbaarheid. 

Chapeau voor atleten en trainers die doorzetten, hun focus vasthouden en samenwerken om tot goede resultaten te komen.

Vince de Lange

Op bezoek

Koeien

Helaas, vanmorgen was het nat en heiig.
‘Blijf nog even tegen me aanliggen,’ zei ze schor. 
Vooruit nog even dacht ik. Het eten van de vorige dag zat nog in de weg.
‘Maar ik blijf niet al te lang liggen hoor. Er is vandaag genoeg te doen.’

‘Vooruit luiwammes, ontbijt, eindelijk.’
Het ontbijt zag er fris uit na de regenbuien van vannacht. 
‘Is er iets,’ zei ik terwijl, ik nog een hap naar binnen werkte. 
‘Nee hoor, het komt door al die vliegen.’ 
En ze sloeg de traan bij haar oog weg.
‘Je bent toch niet vergeten dat we vandaag met onze vriendinnen hebben afgesproken?’
‘Gezellig!’ zegt ze.
Bij het hek van boer Frans stonden de meesten al op ons te wachten.
‘Nee maar,’ zei Maaike, ‘kijk nu eens, wat een verrassing!’
‘Wat zie je?’
Nieuwsgierig kwam ik dichterbij.
‘Wel, wat zie je?’
‘Volgens mij komt boer Frans eraan.’
‘Zo vroeg al?’
‘Nou ja, er komt in ieder geval iemand aan.’
De andere vriendinnen verdrongen zich ook bij het hek.
‘Je hebt gelijk, maar het is de boer niet,’ zei ik en bleef nieuwsgierig in de verte kijken.
Ik had nog nooit iemand gezien in zo’n mooi blauw vestje met bijpassend glinsterende hoed.
‘Misschien zijn vrouw?’
‘Lijkt me niet.’
‘Ze zal toch niet?’ zei ik verbaasd.
‘Nee, dat doet ze niet!’
‘Maar …, maar dat kastje dan in haar handen?’
En plotsklaps had ze de foto gemaakt.

(Rita de Bruijckere – www.pareltjesfotografie.nl)

Rita

Spontane ontmoeting

Parel

‘Mag ik u iets vragen?’
‘Uhh, wat zegt u?’
Ik kijk op naar de man die naast me zit op het houten bankje.
‘Mag ik u wat vragen?’ zegt hij nogmaals.
Ik sla mijn boek dicht.
‘Wat doet een man als u met een halsketting om?’
Ik ben verwonderd dat ik op dit drukke marktplein een boek kan lezen zonder dat ik afgeleid wordt en dat de prikkel Mag ik u iets vragen me terugbrengt naar de werkelijkheid.
Het boek ‘Lieve Gabriël’ leg ik naast me neer. Een brief van een vader aan zijn zoon, in de hoop dat zijn zoon zijn vader beter zal begrijpen als hij eenmaal kan lezen. Gabriel is autistisch. De vader schrijft alsof hij praat tegen zijn zoon:

Af en toe kom je mensen tegen die jou denken te herkennen. En jij doet hetzelfde, met een verwonderlijke, intuïtieve wederkerigheid. Als getuige van dat soort gelegenheden kan ik alleen maar vermoeden dat tussen jullie spontaan een geestelijke brug wordt gespannen.

‘Misschien wilt u het niet vertellen, dat is echt niet erg, maar het zijn al die gekleurde stenen.’
Een geestelijke brug die zo spontaan wordt opgebouwd.
‘Leuk, dat u er naar vraagt,’ zeg ik en neem de ketting van mijn hals.
‘Met deze kleine bruine mineraal is het begonnen. Deze steen doet me denken aan Joeri, een ernstig verstandelijk gehandicapte jongeman. Joeri had het vermogen om de wereld om hem heen naar zich toe te trekken en in zich op te nemen. Als hij de kans had pakte hij je vast. Iemand met zo’n vrolijke gezicht moest je wel even kroelen. Op een middag kwam ik erachter dat hij de wereld wel heel letterlijk in zich op nam. Bij het verschonen van zijn luier zag ik iets tussen zijn billen bengelen. Langzaam trok ik zijn lange plastic ketting met kralen van wel 3 cm doorsnede tevoorschijn.’

De man heeft de ketting van me overgenomen en speelt ermee in zijn handen.
‘De kleuren doen me denken aan mijn moeder,’ zegt hij, ‘we woonden in de binnenlanden van Suriname. Mijn moeder had vele kinderen en daardoor ook een druk leven. Mijn vader zag ik bitter weinig. Ik zie mijn moeder nog druk in de weer en om haar nek bungelde een ketting die lijkt op deze die ik nu vast heb.’
Ik kijk naar de man die rustig verder praat. Hij heeft een mooie bruine huid met zeventig jaar oude rimpels. Zijn haren zijn grijs en staan als de manen van een leeuw naar buiten.
‘Mijn ouders spraken niet veel met elkaar. Ik denk achteraf dat mijn moeder blij was dat mijn vader niet vaak thuis was.’
Met zijn hand veegt hij langs zijn ogen.
‘In ons dorp stond een oude waterput. Ik denk dat mijn vader die had laten aanleggen. Mijn moeder was zo boos.’
Hij pakt mijn arm beet en trekt me een beetje naar zich toe.
‘Uw moeder was boos?’ vraag ik.
‘Op een dag kwam ik thuis en trof ik mijn moeder huilend aan in de hut. Eén van haar jongste kinderen was op een onbewaakt moment in de put gevallen en verdronken. De tijd daarna was ze zó boos, zó ongelofelijk boos op mijn vader.’
Hij kijkt voor zich, knipperend met zijn ogen.
En ik weet dat er een oranje gekleurde steen bij gaat komen.
‘Dat was het moment dat ik besloot mijn familie, het dorp, mijn land te verlaten. En mijn leven in eigen hand te nemen. Zeventien jaar was ik.’
‘En bent u al die tijd niet meer terug gegaan?’
‘Ik denk dat ik de kracht van mijn moeder heb gekregen. De kracht om zelfstandig iets van het leven te maken.’
Hij kijkt me met zijn bruine ogen strak aan. Zijn duim en wijsvinger draaien om de parel in het midden van de ketting, mijn symbool voor alle bijzondere ontmoetingen.

Daar waar een geestelijk brug zo spontaan wordt opgebouwd.

< Boek: Halfdan W. Freihow – Lieve Gabriël >

 

De Vier Jaargetijden

 Limburg

Van de vier jaargetijden vind ik dit de mooiste.

Vier dagen wandelen in de Limburgse heuvels. In het dorp bruist het van de Limburgse avonden en disco voor de jeugd en wij lopen vier keer honderd meter en genieten van de rust en de vrijheid. We hebben er vier maanden naar toe geleefd. We wandelen langs de Geul, de Paulusbron, de Platergrub en de Terzieterbeek.

Het is vier keer 1400 km vliegen en ze is gelukkig weer bij mij.

Gisteren lag er nog sneeuw, zag ik haar op de skie naar beneden suizen.
Gisteren donderde de bliksem en blies het herfstweer alle bomen langs haar laan omver. Gisteren lag ze op het strand, haar ‘koppie’ en haar huid branden in de zomerse zon.
Gisteren zag ik de krokussen met hun kopjes boven de grond komen en plukte ik een bos narcissen voor mijn lief.

Linda en bramen

Vandaag schijnt de zon en plukken we bramen.
Vandaag regent het en lopen we dicht tegen elkaar aan door de duinen.
Vandaag waait het hard en fietsen we naar ons terras. We drinken we een oud bruin en laten ons naar huis blazen.
Vandaag zitten we gewoon in de tuin en kijken naar elkaar.

Linda in de regen

Nog twee keer vier maanden en ze is weer bij mij.
Van de vier jaargetijden is zij de mooiste.

Waterende Bob

Berg maleisie

Blij verrast ben ik als de redacteur op vrijdag aan mij de opdracht geeft voor een interview met Bob. Eindelijk krijg ik een echte opdracht. Tot nu toe ben ik erop uitgestuurd om korte stukjes te schrijven over echtparen die vijftig jaar getrouwd zijn. Zij geven aan dat ze heel gelukkig samen zijn. Hij werkte zijn hele leven bij één werkgever en zij zorgde voor de vier schatten van kinderen. Na zijn pensionering doen ze samen heel veel leuke dingen, zoals samen fietsen en oppassen op de kleinkinderen. Hij drinkt elke avond nog zijn borreltje en zij ziet alles in genoegen aan.
Als het me gaat lukken om een diepte interview te houden met Bob en ik krijg dit goed op papier, dan wordt het gepubliceerd is mij verzekerd.

Op maandagochtend voor de files uit ben ik ruim op tijd op Schiphol.
Bob is de ultieme held van dit moment. Hij is getrouwd, heeft twee kinderen. Hij heeft ongelofelijk uitdagend werk bij een financiële instelling. En hij heeft zijn leven zo ingericht dat hij uitdagende doelen heeft. Doelen die te maken hebben met het echte leven. Hij zal de wereld ontdekken. Alleen zijn op een eiland en overleven, hij zal zich een jaarlang laten opsluiten in een huis samen met wild vreemde mensen. Hij zal daar vechten voor zichzelf en als overwinnaar naar huis terugkeren.

Bij de gate sta ik te wachten tussen een grote groep enthousiastelingen. Het zijn de volgers van Bob. Mensen die de stappen die hij zet niet durven zetten, maar wel enorm veel respect voor hem hebben. Mijn baas heeft me verzekerd dat er afspraken zijn gemaakt met het management van Bob, dat ik een kwartier de tijd krijg om mijn vragen te stellen.
In gedachten neem ik de eerste vragen door.
‘Welk gevoel had je toen je naakt op de berg stond?’
‘Toen je op de top stond en om je heen naar die kleine maakbare wereld keek, heb je toen zicht gekregen op de zin van het leven?’

Bob heeft een bucket-list. Hij gaat nog lang niet dood, maar het hoort bij de ultra moderne mens. Boven aan de lijst staat: ‘Naakt plassen op een berg’.

De schuifdeuren gaan open en midden op het pad verschijnt de adonis. Aan zijn voeten draagt hij speciale hoge off-white crème kleurige Creative Recreation herensneakers en daarboven een kaki broek. Zijn blauwe overhemd is losjes open geknoopt, zodat zijn behaarde bruine borst zichtbaar is. Over zijn schouder hangt nonchalant zijn beige colbert. Een zwarte trolley trekt hij achter zich aan met zijn gespierde rechterarm. Een arm voorzien van een world-famous luxury Rolex watch.

‘Beste Bob, wanneer is het geweldige idee ontstaan om met een groep mensen, naakt op een bergtop in Maleisië te gaan staan?’
Het is duidelijk dat Bob deze vraag en al mijn andere vragen al vaker heeft beantwoord. In het interview valt geen enkele stilte, behalve op de momenten waarop ik hem ademloos aankijk.
‘Met mijn vrienden zeik ik regelmatig na het uitgaan tegen de parochiekerk naast het café. En op een dag dacht ik, dat zeiken wil ik ook een keer naakt op een berg doen.’
‘En Bob, heb je nog gehoord dat er een aardbeving heeft plaatsgevonden op die berg, nadat jullie zijn vertrokken? Dat de top van de berg is afgebroken en er vele doden zijn gevallen?’
‘Ja, ik hoorde zoiets. Ik heb in het dorpje onder aan de berg wel van die kleine, bruine mensen met souvenirs winkeltjes gezien. Belachelijke prijzen vragen ze voor een beeldje van die berg. En nu moeten ze de top van al die beeldjes afvijlen.’
Het duurt even voor Bob zich herstelt heeft van de schaterbui waarin hij is terecht gekomen na zijn geweldige vondst.

Ik begrijp uit de antwoorden dat het leven van een moderne man uitdagend is. De spanning van vulkanen, van aardbevingen, van tsunami’s. Bob kan de mensheid nog veel leren vanuit zijn gezichtspunt over secularisatie, egoïsme, geweld en individualisme.
‘Laatste vraag Bob, wat is de volgende uitdaging op jouw lijst?’
‘Binnenkort reis ik af naar Moskou en zal ik Vladimir Poetin op zijn mond kussen.’
Vol ontzag kijk ik Bob nog één keer recht in de ogen. Wie weet is dit de laatste keer dat ik Bob, zo’n groot voorbeeld van de hedendaagse mens, heb geïnterviewd.

In de verte zie ik hem naar huis lopen met zijn echtgenote, type zakenvrouw, voorop. Ik zie zijn andere gespierde arm bewegen en zijn hand een tik uitdelen aan één van zijn kinderen. Ondertussen schreeuwt hij het andere kind toe, dat het in de buurt en overal af moet blijven en nu vooral eens naar hem moet luisteren.

Wie weet roept mijn redacteur me over 40 jaar bij zich. En wie weet geeft hij mij de opdracht voor een diepte interview met dit echtpaar. Ik ben benieuwd naar het vervolg.

Werkelijk Klein Brabant

KleinBrabant

De manier waarop we de wereld interpreteren,
zegt nog niets over de wereld zoals die is.

Immanuel Kant

Ik sta op een bed vol witte bladeren van de sierkers. Achter me hoor ik de claxon van een auto. Mijn hart bonst in mijn borst.
‘Meneer, ik ben op zoek naar nummer 96.’
Het is een warme dag in het voorjaar. De eerste bladeren zijn zo licht van kleur, dat het lijkt of je erdoorheen kunt kijken. Ik zie het wijdvertakte bloedvatenstelsel van een blad.
Naast me is een auto gestopt. Een oude, roestige Opel Kadet. De man heeft het raampje aan de bijrijderskant opengedraaid en buigt zich naar me toe.
‘Nummer 96 zoek ik. Het moet in één van deze zijwegen zijn, denk ik.’
Eigenlijk zijn het geen zijwegen, het is gewoon een E straat met zeven liggende pootjes. Op de naambordjes van elk pootje staat met grote letters ‘Klein Brabant’. Daaronder staan in heel kleine cijfers een reeks huisnummers die in de poot te vinden zijn. Zelfs ik kan ze van hier af niet lezen. Mijn hartslag heeft zich hersteld. Nog even kijk ik naar de witte loof die plakt aan mijn schoenen.
Ik steek de straat over en zie dat ‘nummer 96’ een huis is dat in dit gedeelte van de E te vinden is.

Veertien jaar geleden ben ik hier komen wonen met mijn vrouw en mijn twee kinderen.
‘Klein Brabant is het geworden,’ zei ze op een avond. Uit al die huizen en straten heeft ze juist deze wijk gekozen. Een wijk die een kleine afspiegeling is van de provincie Noord-Brabant. Een groene wijk vol huizen en auto’s. Een doodlopende wijk bestaande uit één straat. Een mooie plek om onze kinderen te laten opgroeien.

‘Een wijk die een kleine afspiegeling is van de provincie Noord-Brabant,’ schiet het door mijn hoofd. Het is natuurlijk géén spiegel van onze provincie. Het moet een streek, een gebied in Brabant zijn.
Mijn hoofd is rood geworden, ik voel me schuldig dat ik veertien jaar lang een aanname in mijn hoofd heb gehad en dat ik er nu pas achterkom dat de realiteit waarschijnlijk anders is.

Ik zie mezelf als zeven jarig jongetje lopen over een bouwland vol gaten en hobbels. Stukken baksteen, houten latten met roestige spijkers, een oude emmer zonder onderkant. Het zal een warme dag aan het begin van de zomer geweest zijn. Kort van te voren heeft het geregend. Met mijn rode laarsjes stap ik parmantig van de ene plas in de andere. De wereld is opgefrist en ik ook.
In de verte zie ik onze straat. Het is druk in de straat. Overal staan mensen te praten en rond te kijken. Ineens wijzen ze allemaal naar mij. Ik zie twee politieagenten op me afkomen. Ze pakken me bij mijn schouders. Lopend tussen hen in word ik naar mijn moeder gebracht. Ik zie dat ze gehuild heeft. Met een draai om mijn oren duwt ze me het huis in.
Later vertelt ze me dat ik niet had laten weten dat ik na schooltijd bij een vriendje zou gaan spelen. Dat ze me kwijt was geweest en heel erg bezorgd.
En ik? Ik weet zeker dat ik het de dag daarvoor wél verteld had. Mijn hoofd is een warboel. Wat is waar in het leven? Een interpretatie van de werkelijk of de feiten?

Aan de andere kant van de straat zit de man in zijn auto nog te wachten op mijn antwoord. Hij bladert wat in papieren die op zijn schoot liggen.
‘Nummer 96 is in deze straat,’ vertel ik de man en kijk de auto na als hij de poot inrijdt.

Ik draai me om en zie de grijze stoeptegels onder de met witte bladeren rijk gevulde sierkers. Ik voel me schuldig omdat mijn werkelijkheid niet altijd de realiteit van een ander is.
‘Weet jij waarom onze wijk ‘Klein Brabant’ heet?’
De voordeur heb ik net dicht gedaan en op de kokosmat schuur ik met de zijkant een wit blad van mijn schoen.
‘Dat is een gebied in Brabant, lieverd,’ is haar resolute antwoord.
Mijn hart slaat weer als een bezetene. Ik durf niet meer achter me te kijken, bang voor de werkelijkheid op de mat.

Vandaag zoek ik op internet waar de naam ‘Klein Brabant’ vandaan komt. Mijn gevoel moet gestaafd worden door feiten.
‘Een afspiegeling van de provincie?’
In de vindmachine tik ik de woorden ‘geografie klein brabant’ in.
Het antwoord wordt in de vorm van Wikipedia berichten aan me getoond: of een gebied in Zeeland of in België.
De namen van de omliggende straten in de wijk leveren me nog meer verwarring op.
Taxandrialaan, Oisterwijkstraat, Piacenzastraat, Baroniesingel en Markiezaat.
Als Taxandria al in Nederland zou hebben gelegen, moet het in Friesland worden gezocht. Of was het een streek in Noord-west Frankrijk?
Van de gemeente Oisterwijk is wel duidelijk dat het in de provincie Noord-Brabant ligt. Piacenza lijkt weer meer op een gemeente in de Italiaanse provincie Padua.
De baronie Breda en het Markiezaat van Bergen op Zoom zijn echter weer streken in Brabant.
Eigenlijk vind ik het idee van de afspiegeling mooier dan de realiteit waarmee ik nu word geconfronteerd.

‘Ga je mee naar bed?’ vraagt ze.
‘Ja, ik kom zo.’
De onrust duurt nu al dagen en zij weet het. Ze komt even achter me staan, legt haar armen om mijn schouders. En terwijl ze me een kus in de nek drukt, zegt ze: ‘Mail eerst maar even.’

De volgende ochtend heb ik een accuraat antwoord van een vriendin. Ze werkt bij de gemeente.
‘In onze gemeente hebben ze een straatnamencommissie. Deze commissie stelt de namen voor en het College neemt een besluit. Aangezien de wijk zijn naam heeft gekregen voor 1985 zijn alle archiefstukken overgebracht naar het BHIC (het geheugen van Brabant).’

Dagenlang heb ik elke avond voor de openslaande deuren naar buiten staan staren. Kijkend naar de sterren. Ik weet dat er sterrenbeelden zijn en sommige kan ik ook herkennen en benoemen. Ik voel me prettiger bij de beelden die ik zelf heb verzonnen. Gefingeerde namen van sterren die ik bij elkaar vind passen.

Mijn hand begint te trillen als ik een mail stuur naar het historische centrum.

Beste Foppe,

Het antwoord is te vinden in de dossiers straatnaamgeving in het archief van het gemeentebestuur van Vught, 1930-1985 (toegang 5131): inv.nrs. 2747.1 en 2747.2

1048-2747 Straatnaamgeving
2747.1 raadsbesluiten I, 1900-1969
2747.2 raadsbesluiten II, 1970-1979
1048 1981-1985

Ik raad u ook aan om uit toegang 5131 ook te raadplegen: inv.nr. 2027 Materiaal tentoonstelling Woonerfplan Klein Brabant, 1976-1980. Mogelijk vindt u hierin ook informatie.

U kunt deze dossiers raadplegen in de studiezaal van BHIC in Den Bosch. Het beste kunt u de dossiers één dag voor uw komst reserveren via aanvragen@bhic.nl U weet dan zeker dat de dossiers in huis zijn. Dossiers straatnaamgeving worden vaak uitgeleend aan gemeenten.

Zie hier voor de openingstijden van de studiezaal.

Met vriendelijke groet,
Medewerker studiezaal

Ik fiets het terrein van de Citadel op; het grind knarst. In dit zeventiende-eeuwse fort is het Brabants Historisch Informatie Centrum gevestigd.
‘Rustig, rustig,’ zeg ik tegen mijn hart. Ik loop een stukje over het gras en lees op een bordje dat dit niet de bedoeling is. Ik betreed een wereld vol regels en waarheden. Als het antwoord hier niet te vinden is, waar dan wel.
‘Goedemorgen meneer,’ zegt de medewerkster van de studiezaal, ‘bent u hier voor het eerst?’
Ze kijkt me met een guitige lach onderzoekend aan.
‘Ik zal voor u een pasje maken en dan de regels uitleggen,’ lacht ze.
In het midden van het gebouw zie ik een met buitenlicht fel verlichte ruimte en daaromheen donkere zalen met oude bebrilde mannen.

Ze leidt me naar een donkere zaal.
‘U mag alles inzien en kopieën maken.’
Ik kijk haar na, terwijl ze terug keert naar het licht.
Op dat moment overvalt me de stilte van deze ruimte. Ik weet dat het moment nu is aangebroken. De feiten gaan mijn gevoel verslaan.
Ik zet mijn leesbril op, zet me aan de tafel tussen de zoekende mannen en open de klaargezette dozen.

‘De voorzitter opent de bijeenkomst met allen welkom te heten.’
Het is 28 oktober 1975.
‘Sedert de 14e eeuw bestond het hertogdom Brabant uit vier delen (kwartieren genaamd) t.w. Leuven – Brussel – Antwerpen – ’s-Hertogenbosch.’
Het is de zevende map die ik open sla. Over mijn bril kijk ik de ruimte in en zie dat de mannen om me heen zitten alsof ze zijn versteend. Mijn borstkas gaat als een razende op en neer.
‘’s-Hertogenbosch bevatte de stad met haar vrijdom, benevens de Meijerij. De Meijerij is te splitsen in vier kwartieren, n.l. Peelland, Kempenland, Oisterwijk en Maasland.’
Mijn mond voelt droog aan en mijn handen zijn nat van zweet.
‘Tot het kwartier Antwerpen behoorde het markiezaat van Bergen op Zoom en de Baronie van Breda.’
Ik hoor de stem van de voorzitter dreunend door de raadzaal. Baron van Hövell van Wezeveld en Westerflier staat fier rechtop. De eikenhouten vloer kraakt onder zijn gewicht. Hij kijkt de leden van de commissie één voor één aan. Boven zijn donkere zware bril kijken zijn bruine ogen een seconde lang diep in die van mij.
‘Afzonderlijke landstreken waren: Haegland of Hageland, onderdeel van het kwartier Leuven; Kampenhout, gelegen in de omgeving van Mechelen.
Klein-Brabant, onderdeel van het kwartier Brussel, gelegen oostelijk Dendermonde.’

Ik voel me uiterst kalm worden en zak achterover in mijn stoel. Mijn bril leg ik op de opengeslagen dossiers.
Dit geeft me rust. Een verkeerde aanname is gepareerd met feiten en langzaam accepteer ik dat mijn gevoel het niet altijd bij het rechte eind heeft.

‘Ik weet het zeker!’ roep ik uit, ‘deze poot is het. Nummer 96 vind u aan de rechterkant. Het huis met de rode kozijnen.’