Categoriearchief: Liefde

Straks gaan we

Gedicht - straks gaan we

Straks gaan we

Straks ga ik dood
Nee, nu nog niet
Nu mag ik nog leven

Straks ga jij dood
Nee, nu nog niet
Nu mag jij nog leven

Speel met me vandaag
Vertel me je dromen
Speel met me
Laat je gedachten komen
Vrolijke of dwaze
Laat ze door mijn leven stromen

Met wat hulp van jou
Met wat hulp van mij
Komen de inzichten
Verdwijnen de blokkades
Ontstaat er ruimte
Om verder te komen

Straks gaan we dood
Nee, nu nog niet
Nu mogen we nog leven

Mijn vriendin

Bloem

(Een Shakespeare sonnet)

Mijn vriendin

 

Wat zal ik je zeggen
Nu je laat zien wie ik ben
Je kan het zo goed uitleggen
Met woorden waarin ik me herken

 

Zoals mijn lef om te vertrouwen
Op mijn lichaam en het herstel
Mijn durf om te aanschouwen
De lijnen in dit levensspel

 

Door de woorden die je zegt,
valt alles op zijn plek
Jij en ik en ik en jij
Door jouw inzicht,
breekt de zon door mijn wolkendek
En voelt mijn hoofd weer licht en vrij

 

Je geeft me zoveel vertrouwen

Er is geen reden om niet van jou te houden

Levend leven

Kop in het bos
Een kop in het bos

Levend leven

Leef zoals je altijd hebt gedaan,
zie wat er gebeurt en pas je aan.
Aanpassen aan omstandigheden zonder dat je afhaakt,
is wat leven zo levend maakt.
Ik laat me niet gek maken door al het gezeur en gemauw,
ik leef volgens de regels
voor mij en voor jou

High five

Pleintje

Ze spelen al weken met elkaar. De jongen met de lange benen en die met de korte. Iedere middag zoeken ze elkaar op, op het pleintje voor ons huis. Het is zo’n pleintje, dat normaal gesproken vol met spelende kinderen is, maar nu even niet. Een pleintje met een betonnen tafeltennistafel en een paal met bord en basket.

‘Oké, jij begint en ik win,’ roept de lange benen jongen.

Veel gepingpongd wordt er niet op de tafel, er worden eerder hutten onder gebouwd of het wordt gebruikt om op te staan en te wennen aan het later groot zijn.

‘Kom maar op, probeer het maar,’ zegt de kleine.

Nu moet je weten dat de basketpaal met de basket gewoon op grote mensen wedstrijdhoogte hangt, voor de meeste kinderen hier in de buurt een onmogelijkheid om überhaupt het bord te raken met een bal.

De kleine dribbelt met de bal, laag bij de grond. Lastig voor de lange om de bal aan te raken. Als hij door zijn knieën gaat, is de kleine watervlug langs hem gesneld. Een harde knal, gekletter en een luide schreeuw is het gevolg.

‘Yes, punt voor mij.’

Omdat de basket te hoog hangt hebben de jongens een houten plank gemaakt met daarop een zwarte cirkel en een rode punt in het midden. Deze plank staat tegen de paal en maakt bij elk punt dat gescoord wordt, een draai en klettert tegen de trottoirtegels.

De twee geven elkaar een high five, zonder elkaar aan te raken. Zo van de afstand waarop ik er naar kijk kan het goed anderhalve meter zijn. Een beweging in de lucht, zonder aanraking. Tja, de corona-crisistijd, ze hebben het goed in hun oren geknoopt.

De lange neemt nu de bal uit en houdt de kleine met een gestrekte arm van zich af. Je kan echt zien dat het hun sport is, ze zijn bedreven.

Regelmatig is de harde knal, het gekletter en het gejuich te horen als de plank geraakt wordt. En als ik vanuit mijn quarantaine ruimte uit het raam kijk, zie ik ze elkaar een high – en soms een low five geven. In de lucht.

Aan het eind van de middag lopen ze naast elkaar het pleintje af, met de armen om elkaars schouders. Zoals vrienden lopen.

Amper vier minuten

Treinstation Vught

Het is tijdens een treinrit, kort voor het Coronavirus Nederland in beslag neemt. Een rit van amper vier minuten. Het zou sneller kunnen, maar een flauwe bocht zorgt ervoor dat we niet in een rechte lijn reizen. Ik ben nog net op tijd voor de sprinter van Den Bosch naar Vught en zoek een leeg plekje, voor de deuren piepen en sluiten.

Dat hebben we samen ook een keer gehad mam, weet je nog. Ik had mijn eindexamen gedaan en als beloning nam je me mee naar Amsterdam. Jij was zoveel jonger. En net als nu haalden we de trein op het laatste nippertje.

Ik ben verbaasd over hoeveel mensen er in de coupé zitten. Het zijn vooral studenten. Toch vind ik nog een plekje schuin tegenover een meisje met oortjes in haar oren. Haar mond is net zo recht als het potlood dat ze in haar hand heeft en haar wenkbrauwen zijn smal. Af en toe prikt ze met de achterkant van het schrijfstokje in haar wang, zodat er aan beide zijde van haar gezicht kuiltjes ontstaan. Als ze niet in haar wang drukt, maakt ze aantekeningen en wordt haar huid weer strak. Blijkbaar moet er veel gedacht worden voor er iets geschreven wordt en verschijnen de kuiltjes regelmatig.

Waarom ik uitgerekend nu aan jou en papa moet denken weet ik niet. Misschien is het door dit ijverige meisje? Want hoe vaak hebben jullie me niet verteld, dat ik een diploma moest halen en werk moest zoeken. Om zo alle dingen te bereiken voor een fijn leven.

Achter het meisje zitten twee jongens. Ze spreken tamelijk hard, maar de oortjes doen hun werk goed en ze luistert en schrijft aandachtig zonder zich om de wereld en de jongens te bekommeren. Ik buig me licht voorover. Ik zie notenbalken op het papier. Haar potlood raakt iedere noot afzonderlijk aan, alsof ze geteld moeten worden. ‘A letter from Charlie Bucket (musical)’, lees ik. IJverige, eerlijke Charlie ook wel Sjakie genaamd, van die chocoladefabriek.

Misschien komt het door het overlijden van papa, nu drie maanden geleden. Mijn ijverige papa die altijd bezig was, die aan een klus begon en niet stopte voor het af was. Als we even tijd maakten voor een koffiepauze, stond hij alweer naast zijn stoel voor ik mijn mok halfleeg had.

Het duurt maar vier minuten, de rit met de trein van Den Bosch naar Vught. Amper vier minuten waarin ik besef, dat ik papa enorm mis. De deuren piepen als waarschuwing voor ze open draaien.

Ik wrijf langs mijn ogen en knik voor ik opsta.
Ze glimlacht even. Er ontstaan ook kuiltjes zonder het potlood.

Verjaardag

Morgen word je wakker
Op de tafel staan
de gekleurde bekers en bordjes al klaar
Slingers en ballonnen voor een nieuw levensjaar
Aan jouw stoel een feestelijke puntmuts met
jouw naam en leeftijd erop gezet
Dan komen je vrienden en vriendinnen
en zingen ze voor je gaat beginnen
aan de cadeautjes speciaal voor jou
Ze zingen het lied voor jouw verjaardagspartij
Laat iedereen het horen
Laat niets jouw feest verstoren
Het is vast niet voorbarig
want morgen ben je jarig

(Foppe Weijer 2019)

Dadels en rozijnen

Dadels

‘Hier, moet je eens proeven,’ zegt ze en houdt een doosje voor mijn neus met daarin vruchten in de vorm van overdreven grote rozijnen. Ik kijk haar vragend aan, terwijl ik een plakkerige vrucht uit het doosje probeer los te trekken van zijn soortgenoten.
‘Het zijn geen rozijnen,’ lacht ze, ‘dat zal ik je nooit aandoen. Dit zijn dadels, heel zoet, daar houd jij vast wel van.’
Ik observeer de vrucht op armlengte en kan me werkelijk niet voorstellen dat ik ooit van deze levensgrote rozijn zal gaan houden.
Voorzichtig stop ik ‘m midden in mijn mond, ik proef niets. Maar ik weet dat mijn lichaam het zwaar gaat krijgen als ik een opening in de huid van de vrucht moet bijten.
Het moment is daar dat ik de dadel niet langer anoniem in mijn mondholte kan houden. Het kauwmechanisme is gewend dat het in werking treedt zodra iets niet lichaamseigen mijn mond binnenkomt.
Ik hoor gekraak tussen mijn kiezen als ik de huid verpulver.
De smaak zet me even op het verkeerde been, een zoetige substantie. Normaal gesproken ben ik toch niet vies van zoet, maar blijkbaar werkt het anders in combinatie met deze afstotelijke gedachte.
Ik voel dat het vruchtvlees van de dadel, na zoveel maanden opgesloten te hebben gezeten in het vel van de vrucht, langs mijn kiezen naar de speekselklieren vlucht en ze aanzet tot overmatige productie. Mijn maagdarmstelsel begint in reverse mode te werken, als ik nu niet snel ben, gaat ’t echt mis.
Ze kijkt me aan: ‘Ik weet al voor wie de rest van de inhoud van dit doosje is.’
En kruipt in de hoek van de bank met haar kopje thee en spannende leesboek. Voor de zekerheid zoek ik even de kleinste ruimte op en besluit dat ik voortaan alles, wat maar een beetje op een gedroogde vrucht lijkt, in dankbaarheid in ontvangst ga nemen en ga afgeven aan mijn liefje op de bank.

 

2017 – een jaar vol geluksmomenten

Klavertje4

‘Geluk is een broos moment van evenwicht.’ (Awee Prins)

Misschien ken je die momenten als je aan het sporten bent. Ineens lijkt alles te kloppen en voelt je lichaam zich enorm sterk, vrij, blij.
Je kunt er hard voor trainen, je kunt er zelfs naar streven om het iedere training, iedere wedstrijd weer te ervaren. En als het niet komt, dan train je harder, want je wilt het hebben, het moet echt beter.

Het mooie van leven is, dat zo’n moment toevallig gebeurt. Je kan het niet plannen, het is iets dat je toe valt. Geluk is dan ook geen doel, het is hooguit een moment; een broos moment van evenwicht.

De tijd gaat reuze snel als je het naar je zin hebt, de tijd gaat reuze langzaam als een herfstblad neerdwarrelt naar de aarde, tekenen van geluk. ‘In het licht van leven en dood is een neerdwarrelend herfstblad een heel significant gebeuren.’ (Hugo Matthysen)

Ik wens dat je ook in 2017 nog heel veel bladeren mag zien neerdwarrelen.

Oneindige knuffelbeer

Park

Er zijn van die woorden die ik bijna niet kan uitspreken. Woorden die uit iets te veel lettergrepen bestaan, zoals jurisprudentie, aluminium of meteorologisch. Ik mis dan het overzicht en haal de grepen en letters door elkaar. 

Maar zelfs in hele kleine woorden vind ik mijn uitdaging. De laatste tijd heb ik moeite met het woord ‘mijn’, een bezittelijk voornaamwoord. En juist in dat bezittelijke zit mijn uitdaging. 

Iets bezitten is vergankelijk, iets wat je bezit kan je ook kwijt raken. Een auto, een fiets, een huis, dat begrijp ik allemaal nog wel. Maar zodra het aankomt op mensen wordt het lastiger. Wat doe ik met de uitspraak: ‘dit is mijn kind’? Met moeite kan ik die twee woorden achter elkaar uitspreken. Ik weet nog dat ik zo’n kleine spruit op één arm kon dragen en dacht: ‘daar ben ik nu verantwoordelijk voor.’ 

Het woordje ‘mijn’ beperkt voor mij de ruimte van de ander, sluit de ander in in mij. Het liefst zou ik daar een ander woord voor in de plaats zetten, maar het is nog niet gelukt een goed woord te vinden. Een woord dat de verbinding aangeeft en de ruimte. Ik kan er wel een zin van maken, maar die maakt de conversatie erg lang. ‘ Dit is het kind dat dicht bij me mag komen, die mij in mijn kleinste blijdschap en verdriet mag zien. Oftewel ‘mijn kind’.

Nog even een avondwandeling. De hoge temperatuur van de zomer daalt langzaam nu de dagen weer korter worden. De zon staat laag en komt nog net boven de bomenrij uit. Uit de kledingkast heb ik mijn trui gepakt, een jas wil ik nog niet aan. Tussen de bomen lopen Linda en ik rustig, terwijl de merels over het paadje van de ene naar de andere kant hippen. In de verte nadert een groep jongens, ze zullen de brugklas leeftijd hebben. Hun fietsen vol sporttassen en hun geklets is al van verre te horen.

Bij de hoek van de weg rijden ze langs ons. ‘Wat een lieve knuffelbeer meneer,’ roept een van de jongens. Linda trekt me wat dichter naar zich toe, draait zich lachend om en roept: ‘Lief hè en hij is van MIJ!’ 

Tja, zij mag dat zeggen, zij is MIJN vrouw.

(Marco Borsato – kleine oneindigheid)

Ik druk je dicht tegen me aan
mijn wang en mijn handen op jou gezicht
ik zie je hier zo voor me staan
ook al is het misschien met mijn ogen dicht
ik voel je nog steeds elke dag om me heen
al weet ik dat dat niet zo is
zo groot het gevoel
zo groot het gemis

Jou herinnering reist door de tijd
door de ontelbare getallen tussen 0 en 1
als een kleine oneindigheid
die ik draag als een mantel
van jou om me heen
want al voelen de dagen vaak leeg zonder jou
zijn de nachten veel kouder alleen
Het beeld van jou naast me
sleept me er steeds weer doorheen

dus ik hou je gevangen in zeeën van tijd
waar seconden een leven lang duren
waar alles ontstaat en waar niets ooit verdwijnt
in mijn hart, in mijn liefde voor jou
waar de klok één keer slaat elke eeuwigheid
en de richting onmeetbaarheid sturen
buigt mijn liefde de droom om naar werkelijkheid
omdat ik nog zo veel van je hou
en al ben ik je soms even kwijt
dan vind ik je terug in zo’n kleine oneindigheid

Slechts een speldenprik
hadden jij en ik
maar dat maakt geen verschil
de tijd is relatief, ben jij niet mijn lief
de liefde telt niet hoe lang of hoe vaak
maar hoeveel

In herinnering ben je voor altijd bij mij

ik hou je gevangen in zeeën van tijd
waar seconden een leven lang duren
waar alles ontstaat en waar niets ooit verdwijnt
in mijn hart, in mijn liefde voor jou
waar de klok 1 keer slaat elke eeuwigheid
en de richting onmeetbaarheid sturen
buigt mijn liefde de droom om naar werkelijkheid
omdat ik zoveel van je hou
en al ben ik je soms even kwijt
dan vind ik je terug in zo’n kleine oneindigheid

Het stervende kind van Kopenhagen

Hcandersen

Onder een uitgestrekt wolkendek
Sta ik bij de aanlegplek
Waar een Dana net heeft aangemeerd
En het grauwe water in de Nyhavn me kalmeert
In die gekleurde huizen naast elkaar
heeft H.C. Andersen geleefd, zowaar
Tussen de huizen van zeemansplezier
Hield hij zijn aandacht bij het schrijfpapier
Bijna heel zijn leven sleet hij in Kopenhagen
En heeft er Det døende Barn aan de wereld opgedragen
Een gedicht over het stervende kind
En de liefde hen samenbindt

‘ Maar dan moet jij (moeder) wel je tranen drogen
als jij huilt, dan huil ik ook gelijk.
O, ik ben zo moe… ga dicht, mijn ogen….
Moeder, de engel gaat me kussen! Kijk! ‘

Hij was toen eenentwintig jaren jong deze vrijgezel
Een vreemde snuiter, dat blijkt ook wel
Uit de tekst van een kaartje naast zijn bed:
‘Ik ben niet dood, dat lijkt maar zo’, had hij erop gezet
Kopenhagen, een gastvrije stad
waar Hans Christiaan Andersen de wereld vergat
Zijn sprookjes en gedichten zijn geprezen
En worden over de hele aarde gelezen
Als je je ooit in deze stad bevindt
Denk dan nog eens aan het gedicht van het stervende kind

[Gedicht van Willem Wilmink]
Het stervende kind naar H.C. Andersen

Moeder. ik ben moe, nu wil ik slapen,
laat me bij je komen, heel, heel dicht.
En jezelf niet meer aan ’t huilen maken,
want die traan is heet op mijn gezicht.
Hier is ’t koud, en storm is aan de ramen,
maar in dromen, daar is alles fijn.
‘k Zie de lieve engeltjes daar samen.
als mijn ogen maar gesloten zijn.

Moeder, zie je de engel bij me zitten?
Mooi is de muziek ook, hoor je dat?
Kijk, hij heeft twee vleugels, mooie witte,
heeft hij zeker van de Heer gehad.
Groen, rood, geel zie ‘k voor mijn ogen zweven:
bloemen. Heeft de engel dat gedaan?
Krijg ik ook al vleugels in mijn leven,
moeder, of moet ik zijn doodgegaan?

Waarom druk je nu zo op mijn handen?
Waarom ligt je wang op die van mij?
Hij is nat, en toch voel ik hem branden.
Moeder, wij zijn samen, ik en jij.
Maar dan moet jij wel je tranen drogen
als jij huilt, dan huil ik ook gelijk.
O, ik ben zo moe… ga dicht, mijn ogen….
Moeder, de engel gaat me kussen! Kijk!

Willem Wilmink