K’nijn in Benin

Boekjebenin

Het busje danst over de snelweg. Ik verminder vaart met de bedoeling om nog enigszins veilig thuis aan te komen. In het busje zitten een aantal mannen. De een kijkt zijwaarts uit het raam, aan niets is te zien of hij het ritje leuk vind of niet. Een ander zit hevig te springen op de achterbank. In een repeterend ritme zet hij met twee handen en voeten af, springt in zithouding de lucht in en landt weer op de stoelzitting. Naast hem zit een man die in zijn handen wrijft en die handen vlak bij zijn neus en voor zijn rechteroog houdt. En midden in het busje zit Toon. Toon bekijkt de situatie, schudt zijn hoofd en zegt zachtjes: ‘Ze zijn allemaal gek.’
Stapvoets rijd ik de straat in.
‘En hier woon ik dan,’  zeg ik, ‘hier gaan we een kopje koffie drinken.’
‘Met een koekje,’ fluistert Toon erachter aan.
De mannen zitten aan de achterkamer tafel. Gelukkig zit de springer stil, aangezien ik er niet zeker van ben of mijn stoelen de kracht van zijn sprongen aan kunnen.
Toon kijkt ondertussen rond. Ik zie dat hij krachtig slikt en zegt: ‘Foppe heeft een k’nijn in kamer.’
Hij draait zich om naar mij en kijkt me met grote ogen aan. Daarna kijkt hij weer naar de konijnenkooi en zegt nogmaals: ‘Foppe heeft een k’nijn in kamer.’
In de jaren daarna, als ik op de groep kwam waar deze mannen woonden, was steeds het eerste wat Toon tegen me zei: ‘Foppe heeft een k’nijn in kamer.’ In het begin vertelde ik hem nog wel dat het konijn al tijden dood was, maar dat weerhield hem er niet van om zijn verbazing steeds weer opnieuw uit te spreken.

Hier moest ik aan denken toen ik afgelopen vrijdag bij het Liliane fonds in ‘s-Hertogenbosch was. Het fonds biedt al 35 jaar hulp aan de allerarmste kinderen met een handicap in Afrika, Azië en Latijns-Amerika. En ter gelegenheid van die 35 jaar is er een boekje uitgekomen: De ‘bezeten’ kinderen van Benin.
Bram van Ojik (Groenlinks) en de twee schrijvers, Annemarie Haverkamp en Bob van Huët vertelden hun verhalen over Benin, een republiek aan de Afrikaanse westkust. Ze spraken over voodoo en over Joseph Hountovo, de Matthijs van Nieuwkerk van Benin. Een razend populaire presentator die voor het oog van de camera, live op televisie, vertelde dat hij een gehandicapte zoon heeft, een eerstgeborene en door die bekentenis een lans brak voor alle gehandicapte kinderen in zijn land.
En terwijl dat allemaal gebeurt, denk ik aan al die ‘bezeten’ kinderen en de mensen die hen begeleiden en spreek ik zachtjes de hoop uit dat we nooit zullen vergeten dat we in verbondenheid met elkaar leven.

Oneindige knuffelbeer

Park

Er zijn van die woorden die ik bijna niet kan uitspreken. Woorden die uit iets te veel lettergrepen bestaan, zoals jurisprudentie, aluminium of meteorologisch. Ik mis dan het overzicht en haal de grepen en letters door elkaar. 

Maar zelfs in hele kleine woorden vind ik mijn uitdaging. De laatste tijd heb ik moeite met het woord ‘mijn’, een bezittelijk voornaamwoord. En juist in dat bezittelijke zit mijn uitdaging. 

Iets bezitten is vergankelijk, iets wat je bezit kan je ook kwijt raken. Een auto, een fiets, een huis, dat begrijp ik allemaal nog wel. Maar zodra het aankomt op mensen wordt het lastiger. Wat doe ik met de uitspraak: ‘dit is mijn kind’? Met moeite kan ik die twee woorden achter elkaar uitspreken. Ik weet nog dat ik zo’n kleine spruit op één arm kon dragen en dacht: ‘daar ben ik nu verantwoordelijk voor.’ 

Het woordje ‘mijn’ beperkt voor mij de ruimte van de ander, sluit de ander in in mij. Het liefst zou ik daar een ander woord voor in de plaats zetten, maar het is nog niet gelukt een goed woord te vinden. Een woord dat de verbinding aangeeft en de ruimte. Ik kan er wel een zin van maken, maar die maakt de conversatie erg lang. ‘ Dit is het kind dat dicht bij me mag komen, die mij in mijn kleinste blijdschap en verdriet mag zien. Oftewel ‘mijn kind’.

Nog even een avondwandeling. De hoge temperatuur van de zomer daalt langzaam nu de dagen weer korter worden. De zon staat laag en komt nog net boven de bomenrij uit. Uit de kledingkast heb ik mijn trui gepakt, een jas wil ik nog niet aan. Tussen de bomen lopen Linda en ik rustig, terwijl de merels over het paadje van de ene naar de andere kant hippen. In de verte nadert een groep jongens, ze zullen de brugklas leeftijd hebben. Hun fietsen vol sporttassen en hun geklets is al van verre te horen.

Bij de hoek van de weg rijden ze langs ons. ‘Wat een lieve knuffelbeer meneer,’ roept een van de jongens. Linda trekt me wat dichter naar zich toe, draait zich lachend om en roept: ‘Lief hè en hij is van MIJ!’ 

Tja, zij mag dat zeggen, zij is MIJN vrouw.

(Marco Borsato – kleine oneindigheid)

Ik druk je dicht tegen me aan
mijn wang en mijn handen op jou gezicht
ik zie je hier zo voor me staan
ook al is het misschien met mijn ogen dicht
ik voel je nog steeds elke dag om me heen
al weet ik dat dat niet zo is
zo groot het gevoel
zo groot het gemis

Jou herinnering reist door de tijd
door de ontelbare getallen tussen 0 en 1
als een kleine oneindigheid
die ik draag als een mantel
van jou om me heen
want al voelen de dagen vaak leeg zonder jou
zijn de nachten veel kouder alleen
Het beeld van jou naast me
sleept me er steeds weer doorheen

dus ik hou je gevangen in zeeën van tijd
waar seconden een leven lang duren
waar alles ontstaat en waar niets ooit verdwijnt
in mijn hart, in mijn liefde voor jou
waar de klok één keer slaat elke eeuwigheid
en de richting onmeetbaarheid sturen
buigt mijn liefde de droom om naar werkelijkheid
omdat ik nog zo veel van je hou
en al ben ik je soms even kwijt
dan vind ik je terug in zo’n kleine oneindigheid

Slechts een speldenprik
hadden jij en ik
maar dat maakt geen verschil
de tijd is relatief, ben jij niet mijn lief
de liefde telt niet hoe lang of hoe vaak
maar hoeveel

In herinnering ben je voor altijd bij mij

ik hou je gevangen in zeeën van tijd
waar seconden een leven lang duren
waar alles ontstaat en waar niets ooit verdwijnt
in mijn hart, in mijn liefde voor jou
waar de klok 1 keer slaat elke eeuwigheid
en de richting onmeetbaarheid sturen
buigt mijn liefde de droom om naar werkelijkheid
omdat ik zoveel van je hou
en al ben ik je soms even kwijt
dan vind ik je terug in zo’n kleine oneindigheid