(Fictief verhaal naar aanleiding van een legende uit Riga: De Zweedse poort – Ik hou echt van hem.)
Andreas Magnuson voelt de spanning in zijn lichaam oplopen. Een heerlijke spanning, want vanavond zal hij zijn geliefde weer ontmoeten. “Weet je zeker dat je alleen gaat? Zal ik niet meegaan?” vraagt Holger. “Je loopt een groot risico, vroeg of laat gaat het uitkomen”. Toch waagt Andreas zich in zijn eentje die avond op straat, op weg naar Sankla Mildrov.
In de Letse stad Riga heerst een serene stilte. Sinds de Zweden de stad hebben ingenomen is het wekenlang onrustig geweest en nu lijkt het of de mensen de bezetting geaccepteerd hebben. Al die weken heeft de Zweed Andreas uitgekeken naar dit moment. Hij volgt de contouren van de huizen in de schaduw van de schaars verlichte straten. Sankla woont tegenover het huis met de zwarte katten. De deur van haar huis staat op een kier. Snel glipt hij naar binnen en sluit de deur.
Bovenaan de trap staat de schone Sankla. Andreas blijft haar van een afstand bekijken. “Engel van mij, je bent iedere keer nog mooier dan de beelden in mijn dromen.” In een paar sprongen is hij bovenaan de trap en staat vlak voor haar. Zijn hand streelt haar gezicht. Een lok van haar bijna zwarte haar legt hij achter haar oor, waardoor haar stralende oog zichtbaar wordt. Het oog dat zijn hart laat gloeien. “Sankla, ik verlang naar de dag waarop onze ontmoetingen niet meer heimelijk hoeven te zijn.”
Sankla drukt een kus op zijn wang. Door de warmte van haar huid, smelten de woorden die Andreas in zijn hoofd heeft. Zijn sterke armen strelen haar teder, zijn mond zoekt de warme zoete smaak van zijn Letse vriendin. De barrière van de sprekende taal wordt geslecht door de lichamelijke taal van hun liefde.
In de vroege ochtend sluipt Andreas het huis van zijn geliefde uit. In de verte ziet hij de mensen met groentekarren richting de markt lopen. Andreas neemt de kortste weg naar zijn regiment dat net buiten de stad is gelegerd. Bij de stadspoort blijft hij even staan. Hier heeft hij haar voor het eerst ontmoet, zijn Letse godin.
Die middag zien Holger en Andreas een rumoerige menigte bij de stadsmuur. “Andreas” zegt Holger, “zullen we gaan kijken wat er aan de hand is?”. Andreas houdt zich liever afzijdig van wat de bewoners van Riga bezig houdt. Martelingen zijn afgeschaft onder het Zweedse bestuur, maar hij weet dat ze nog illegaal voorkomen. Soms is het beter de woede van de stadse inwoners oogluikend toe te staan en daarbij zelf op afstand te blijven. “We gaan vanavond de stad in”, zegt Andreas, “en zullen dan vast wel horen wat er gebeurd is.”
Die avond lopen Andreas en Holger de stad binnen. Bij de poort horen ze een fluisterende stem. Een verdrietig, fluisterende stem. Er is niemand te zien en toch horen ze een stem die één zin blijft herhalen. Ze vervolgen hun weg naar het café waar het Zweedse leger getolereerd wordt.
In het café wordt Andreas aangesproken door een cavalerist. “Andreas, jongen, goed om jou te zien”. Met een stralend gezicht houdt de aangeschoten man Andreas vast bij zijn schouder. “Moet je nou toch horen wat er gebeurd is”. “Weet je nog dat jij een tijd geleden die vrouw uit Riga hebt gepakt.” Het bloed stroomt uit Andreas gezicht. Wat hij verder hoort komt binnen in een roes van woorden. “Vanmorgen hebben de inwoners van Riga haar uit haar huis gehaald en naar de beul bij de poort gebracht”. “Je raad nooit wat ze met haar hebben gedaan”, lacht de man. “De beul heeft haar ingemetseld in de poort van de stad.”
Andreas vlucht het café uit. Als een bezetene rent hij over de keien van de kleine straten van Riga naar het huis van Sankla. De ramen en de deur van haar huis zijn dichtgespijkerd met planken en op de muur staat met verf geschreven: “Hoer van de Zweden”.
Andreas voelt de hand van Holger op zijn schouder. “Kom Andreas, weg van hier, voordat de mensen je herkennen.” Zwaar steunend op het lichaam van zijn vriend draait Andreas zich om. Bij de poort gekomen, zakt hij door zijn knieën. Hij hoort Sankla’s betoverende stem fluisteren: “Maar ik hou echt van hem!”.