Geen bijzaken

Boog

Twee dikke kranten liggen deze zaterdagochtend op me te wachten. Buiten regent het, op tv zenden ze de Elfstedentocht van 1985 in zijn geheel uit. Het is het jaar 2015.

‘Geen tijd voor bijzaken’ staat er boven het artikel. Vanuit de boekenkast kijkt de rug van het boek ‘De man die zijn vrouw voor een hoed hield’ me lachend aan. Zo herinner ik me Oliver Saks ook. Als ik de neuroloog in een documentaire (Een schitterend ongeluk – VPRO) zag dan kreeg ik een gevoel van vrolijke echtheid.
Oliver is nog niet gestorven, hij geeft aan dat er in die laatste periode op aarde geen tijd meer mag zijn voor bijzaken. Maar wat zijn bijzaken? Hoe kan ik hoofd- en bijzaken scheiden?

Viktor E. Frankl schreef ooit in zijn boek ‘De zin van het bestaan’: dat wat er toe doet, komt voort uit een innerlijke drijfveer om iets in je leven af te krijgen of voor iemand anders te blijven leven. De hoofdzaak mag ik zoeken bij mijn innerlijke drijfveren. In deze fase van mijn leven heb ik de onuitputtelijke behoefte om wat er in mijn hoofd omgaat op papier te zetten. En geen enkel kuikentje brengt me daar van af (sochicken – Jelle Hermus).

Op internet vind ik de ingezonden brief van Oliver aan de New York Times. 
Hij schrijft: On the contrary, I feel intensely alive, and I want and hope in the time that remains to deepen my friendships, to say farewell to those I love, to write more, to travel if I have the strength, to achieve new levels of understanding and insight.

De kleuren van razernij

Kleurenvanrazernij

Bij het oprijden van de oprit zag Floris de buurman al naar buiten komen. Door de voorruit zag hij dat de lippen van de man zeer snel bewogen.
‘Als je dat maar weet, weg met die auto hier!’ Het gebral van de buurman drong door de smalle opening van het portier. ‘Vooruit wegwezen hier, dit is mijn oprit!’
‘Goedemiddag buurman, ik moet eventjes de auto uitladen en dan zet ik mijn auto op een parkeerstrook.’
‘Niks ervan. Moet je nu eens zien, je bent door mijn bloemenperk gereden.’
Floris stapte uit en deed de kofferbak op.
‘Moet je eens kijken wat een mooie tafel ik nu weer op de kop heb getik.’ Floris wees in de kofferbak. ‘Kijk dan buurman. Misschien kan je wel even helpen om hem naar binnen te dragen?’
‘Dat God je door de bliksem mag treffen, weg met die auto, van mijn erf af!’
Floris tilde de tafel met moeite op en droeg hem naar de achterkant van het huis.
‘Als je hem niet binnen 5 minuten weg hebt gehaald, bel ik de politie.’
Floris trok de achterdeur zich dicht, keek om en hoorde de buurman nog schreeuwen,
‘Ik, ik ….. of ik schop er een deuk in. Of ….’
 
‘Jij doet helemaal niets.’ Floris was via de voordeur naar buiten gekomen en stond nu achter de buurman.
‘Je moet er gewoon eens mee kappen man! Dat gezeur altijd. Je gebruikt je oprit nooit. Je rijdt never nooit niet in die auto van je. Wat is het probleem?’
‘Dat gaat je geen bliksem aan. Het is mijn oprit!’
‘Volgens mij zegt jouw god dat je jouw naaste moet helpen, nou doe dat dan.’
‘Grote Godslasteraar! Het gaat je niks aan, atheïst. De catechismus zegt het al, jij bent geneigd God en je naaste te haten. Je bent geen vredesstichter maar een oorlog uitlokker.’
‘Zo, toe maar. Nu ben ik al diegene die verantwoordelijk is voor de oorlogen in de wereld. Je gaat wel heel ver buurman.’
 
Bij het dichtslaan van de kofferbak zag Floris de buurman staan met gebalde vuisten en trillende lippen. Wie weet was hij toch iets te ver gegaan? Het valt ook niet mee om te leven in deze Godsvruchtige buurt.
 
‘Weet je wat, ik zal je straks wat geld geven voor nieuwe plantjes. Sorry, dat ik daar overheen ben gereden.’
‘Achteruit met die auto, ik hoef je smerige geld niet en waag het niet nog één keer mijn oprit op te rijden.’
 
Floris reed de auto achteruit de straat weer in. Hij voelde de wagen aan de rechterkant iets naar beneden zakken en weer omhoog komen. En zag de buurman in zijn gezicht kleuren van over de rooie rood, naar diep paars.