Iedere ochtend, net voor de zon opkomt, loopt Vicente met zijn houten kar de lange straat uit in de richting van de huerta. Aan zijn zijde speurt Aranges naar eetbaar afval dat door de marktverkopers op straat is achtergelaten. Zo vroeg in de ochtend is het in de stad nog niet al te warm. Alleen de landarbeiders zijn al op het vruchtbare platteland aan het werk. Valencia heeft het geluk gehad dat het een aangenaam klimaat heeft. De Romeinen en later de Arabieren hebben voor een irrigatiesysteem gezorgd, zodat er op de huerta duizenden sinaasappel – en citroenbomen groeien. Vicente mag elke dag bij zijn oom Pedro Herera 25 kilo sinaasappelen halen, welke door zijn moeder op de markt verkocht worden. Hun huis staat vlak naast de Mercado Central, een markthal bestaande uit een structuur van zuilen en metalen dakspanten.
Eigenlijk had Vicente Blasco Ibáñez al getrouwd moeten zijn. Zijn moeder heeft er in ieder geval alles aan gedaan. Voor de markt begint gaat ze naar de Iglesia de los Dantos Juanes en bidt naar Maria in de hoop dat Vicente nu eindelijk tot rust komt en een gezin zal gaan stichten.
Maar Vicente is een onverbeterlijke hartenbreker.
‘Vicente!’
Vanuit een van de kronkelige steegjes, vlakbij de plek waar ze de oude stadsmuren aan het afbreken zijn, wordt zijn naam geroepen.
‘Vicente en zijn smerige hond Aranges! Vuile hond, je moet met je handen van mijn vriendin afblijven.’
Het is Armano, de man met wie Vicente het al vaker aan de stok heeft gehad. Ze kennen elkaar al vanaf dat ze konden lopen. Armano is al jaren verliefd op Rosario, maar zij moet niets van die goede man hebben. Dat heeft ze Vicente gisteren nog verteld toen ze tot laat in de avond achter een muurtje naar de opkomende maan hebben zitten te kijken.
‘Ik heb jouw vriendin niet nodig, Armano. Rustig maar. Ik zal morgen wel een stukje schrijven in mijn krant, El Pueblo, om haar vrij te pleiten van elke zondige handeling, zodat jij met haar kan trouwen,’ lachte Vicente.
Het hoofd van Armano werd nog roder dan hij oorspronkelijk al was, de aderen in zijn hals waren rivieren geworden waar het bloed met flinke snelheid door heen werd geduwd.
‘Ik daag je uit voor een duel. Nu zal er voor eens en altijd een einde komen aan jouw eeuwige getreiter.’
‘Aanvaard! Vanmiddag om 17.00 uur op het veld achter plaza del toros,’ zei Vicente en slenterde verder richting zijn oom, Armano woedend achterlatend.
Die middag waren beide mannen stipt op tijd, wat voor Spanjaarden zeer uitzonderlijk is, achter het treinstation. Beide met aantal volle flessen drank.
‘Je bent een vuile hond, Vicente!’ schreeuwde Armano.
‘Daar drink ik op.’ Vicente haalde de eerste fles te voorschijn en schonk zijn borrelglas vol, wierp de inhoud achter in zijn keel. Het Valenciaanse water kneep de keel dicht, tranen rolden over zijn wangen.
‘Je bent een suave, Armano!’
‘Daar drink ík op,’ schreeuwde de slappeling en ook hij gooide in één teug zijn borrel glas vol agua de Valencia leeg.
De combinatie van sinaasappel, wijn met wodka en gin begon langzaam zijn werk te doen. En na een paar uur zaten de twee mannen met de ruggen tegen elkaar op het veld, zoekend naar vloekwoorden om te kunnen drinken.
< Vicente Blasco Ibáñez leefde van 1867-1928 en was een bekend Spaans schrijver. Hij schreef verhalen over het leven van de boeren in de huerta en van de vissers in Albufera. Hij was een verstokte losbol, een onverbeterlijke hartenbreker en regelmatig verwikkeld in duels. Mijn verhaal is fictie en komt voort uit deze aanwijzingen en door het genieten van de mooie stad Valencia. >