Categoriearchief: Non-fictie

Vorm en leegte

Omgevallenboom

Het is een herfstdag, waarbij de zon laag aan de horizon staat en de wind mijn handen en voeten als steen betoveren. In het bos zie ik een boom liggen. Hij ligt er al een tijdje. Misschien slachtoffer geworden van de juni storm 2011 in Vught?

Ik weet nog goed dat ik training stond te geven op de atletiekbaan en de lucht veranderde in een apocaliptisch schouwspel. Ik floot naar mijn dochter die aan de andere kant van de baan aan het trainen was. Rennen en fietsen. We werden als een gek naar huis geblazen. De fietsen hadden we net in het schuurtje ondergebracht toen de regen met grote emmers over ons uitgestort werd en de wind zo hard aantrok, dat ik de deur amper in zijn sponning terug kreeg.

De boom zal toen wel uit zijn vorm geblazen zijn. Van de boom verwacht je dat deze verticaal omhoog staat en zo zijn wereld overziet. Nu ligt hij uit vorm, horizontaal en na al die jaren vergaat hij steeds verder. De inhoud van deze niet-gevulde vorm heeft andere planten ruimte gegeven en ook ruimte aan de najaarszon. De vorm vergaat steeds verder en brengt ruimte aan de leegte. Als we niet wisten van de boom die hier rechtop heeft gestaan, dan wisten we nu ook niet van de leegte die hij achter heeft gelaten. Vorm en leegte horen bij elkaar.

‘ Zo, Shariputra, zijn alle dingen naar hun aard leeg. Ze hebben een begin noch een einde.’

Ik heb, ondanks de koude, even plaatsgenomen op de omgevallen boom. Ik voel de kracht van het nog sterke hout. De bast die afbrokkelt. Ik plaats mijn handen op de stam en neem zijn energie in me op. Dit ritueel geeft me kracht om andere mensen te ontmoeten. Rituelen zijn voor mij een vorm van verbinding aangaan. Een verbinding met mijzelf, met een ander of het andere. Soms houden ze me af van waar ik echt mee bezig wil zijn. Lees daarvoor het verhaal van de 950 gaten. Als er angst bij om de hoek komt zetten, kunnen mijn rituelen verzanden in dwangmatig gedrag en word ik vastgehouden. Zodra ik me daar bewust van ben, wil ik naar de leegte. De leegte die hoort bij dit ritueel. Leven in die leegte is nog spannender dan leven met de vorm. Vorm geeft houvast, daarvan weet je wat de betekenis is. Van leegte weet ik nog weinig. Een periode in mijn leven mocht ik niets doen, een vorm van leegte die ongelofelijk moeilijk in te vullen was, ongelofelijk moeilijk leeg te houden.

Toch ben ik blij dat ik af en toe mag terug vallen op de vorm, even zitten op de boom.

K’nijn in Benin

Boekjebenin

Het busje danst over de snelweg. Ik verminder vaart met de bedoeling om nog enigszins veilig thuis aan te komen. In het busje zitten een aantal mannen. De een kijkt zijwaarts uit het raam, aan niets is te zien of hij het ritje leuk vind of niet. Een ander zit hevig te springen op de achterbank. In een repeterend ritme zet hij met twee handen en voeten af, springt in zithouding de lucht in en landt weer op de stoelzitting. Naast hem zit een man die in zijn handen wrijft en die handen vlak bij zijn neus en voor zijn rechteroog houdt. En midden in het busje zit Toon. Toon bekijkt de situatie, schudt zijn hoofd en zegt zachtjes: ‘Ze zijn allemaal gek.’
Stapvoets rijd ik de straat in.
‘En hier woon ik dan,’  zeg ik, ‘hier gaan we een kopje koffie drinken.’
‘Met een koekje,’ fluistert Toon erachter aan.
De mannen zitten aan de achterkamer tafel. Gelukkig zit de springer stil, aangezien ik er niet zeker van ben of mijn stoelen de kracht van zijn sprongen aan kunnen.
Toon kijkt ondertussen rond. Ik zie dat hij krachtig slikt en zegt: ‘Foppe heeft een k’nijn in kamer.’
Hij draait zich om naar mij en kijkt me met grote ogen aan. Daarna kijkt hij weer naar de konijnenkooi en zegt nogmaals: ‘Foppe heeft een k’nijn in kamer.’
In de jaren daarna, als ik op de groep kwam waar deze mannen woonden, was steeds het eerste wat Toon tegen me zei: ‘Foppe heeft een k’nijn in kamer.’ In het begin vertelde ik hem nog wel dat het konijn al tijden dood was, maar dat weerhield hem er niet van om zijn verbazing steeds weer opnieuw uit te spreken.

Hier moest ik aan denken toen ik afgelopen vrijdag bij het Liliane fonds in ‘s-Hertogenbosch was. Het fonds biedt al 35 jaar hulp aan de allerarmste kinderen met een handicap in Afrika, Azië en Latijns-Amerika. En ter gelegenheid van die 35 jaar is er een boekje uitgekomen: De ‘bezeten’ kinderen van Benin.
Bram van Ojik (Groenlinks) en de twee schrijvers, Annemarie Haverkamp en Bob van Huët vertelden hun verhalen over Benin, een republiek aan de Afrikaanse westkust. Ze spraken over voodoo en over Joseph Hountovo, de Matthijs van Nieuwkerk van Benin. Een razend populaire presentator die voor het oog van de camera, live op televisie, vertelde dat hij een gehandicapte zoon heeft, een eerstgeborene en door die bekentenis een lans brak voor alle gehandicapte kinderen in zijn land.
En terwijl dat allemaal gebeurt, denk ik aan al die ‘bezeten’ kinderen en de mensen die hen begeleiden en spreek ik zachtjes de hoop uit dat we nooit zullen vergeten dat we in verbondenheid met elkaar leven.

Oneindige knuffelbeer

Park

Er zijn van die woorden die ik bijna niet kan uitspreken. Woorden die uit iets te veel lettergrepen bestaan, zoals jurisprudentie, aluminium of meteorologisch. Ik mis dan het overzicht en haal de grepen en letters door elkaar. 

Maar zelfs in hele kleine woorden vind ik mijn uitdaging. De laatste tijd heb ik moeite met het woord ‘mijn’, een bezittelijk voornaamwoord. En juist in dat bezittelijke zit mijn uitdaging. 

Iets bezitten is vergankelijk, iets wat je bezit kan je ook kwijt raken. Een auto, een fiets, een huis, dat begrijp ik allemaal nog wel. Maar zodra het aankomt op mensen wordt het lastiger. Wat doe ik met de uitspraak: ‘dit is mijn kind’? Met moeite kan ik die twee woorden achter elkaar uitspreken. Ik weet nog dat ik zo’n kleine spruit op één arm kon dragen en dacht: ‘daar ben ik nu verantwoordelijk voor.’ 

Het woordje ‘mijn’ beperkt voor mij de ruimte van de ander, sluit de ander in in mij. Het liefst zou ik daar een ander woord voor in de plaats zetten, maar het is nog niet gelukt een goed woord te vinden. Een woord dat de verbinding aangeeft en de ruimte. Ik kan er wel een zin van maken, maar die maakt de conversatie erg lang. ‘ Dit is het kind dat dicht bij me mag komen, die mij in mijn kleinste blijdschap en verdriet mag zien. Oftewel ‘mijn kind’.

Nog even een avondwandeling. De hoge temperatuur van de zomer daalt langzaam nu de dagen weer korter worden. De zon staat laag en komt nog net boven de bomenrij uit. Uit de kledingkast heb ik mijn trui gepakt, een jas wil ik nog niet aan. Tussen de bomen lopen Linda en ik rustig, terwijl de merels over het paadje van de ene naar de andere kant hippen. In de verte nadert een groep jongens, ze zullen de brugklas leeftijd hebben. Hun fietsen vol sporttassen en hun geklets is al van verre te horen.

Bij de hoek van de weg rijden ze langs ons. ‘Wat een lieve knuffelbeer meneer,’ roept een van de jongens. Linda trekt me wat dichter naar zich toe, draait zich lachend om en roept: ‘Lief hè en hij is van MIJ!’ 

Tja, zij mag dat zeggen, zij is MIJN vrouw.

(Marco Borsato – kleine oneindigheid)

Ik druk je dicht tegen me aan
mijn wang en mijn handen op jou gezicht
ik zie je hier zo voor me staan
ook al is het misschien met mijn ogen dicht
ik voel je nog steeds elke dag om me heen
al weet ik dat dat niet zo is
zo groot het gevoel
zo groot het gemis

Jou herinnering reist door de tijd
door de ontelbare getallen tussen 0 en 1
als een kleine oneindigheid
die ik draag als een mantel
van jou om me heen
want al voelen de dagen vaak leeg zonder jou
zijn de nachten veel kouder alleen
Het beeld van jou naast me
sleept me er steeds weer doorheen

dus ik hou je gevangen in zeeën van tijd
waar seconden een leven lang duren
waar alles ontstaat en waar niets ooit verdwijnt
in mijn hart, in mijn liefde voor jou
waar de klok één keer slaat elke eeuwigheid
en de richting onmeetbaarheid sturen
buigt mijn liefde de droom om naar werkelijkheid
omdat ik nog zo veel van je hou
en al ben ik je soms even kwijt
dan vind ik je terug in zo’n kleine oneindigheid

Slechts een speldenprik
hadden jij en ik
maar dat maakt geen verschil
de tijd is relatief, ben jij niet mijn lief
de liefde telt niet hoe lang of hoe vaak
maar hoeveel

In herinnering ben je voor altijd bij mij

ik hou je gevangen in zeeën van tijd
waar seconden een leven lang duren
waar alles ontstaat en waar niets ooit verdwijnt
in mijn hart, in mijn liefde voor jou
waar de klok 1 keer slaat elke eeuwigheid
en de richting onmeetbaarheid sturen
buigt mijn liefde de droom om naar werkelijkheid
omdat ik zoveel van je hou
en al ben ik je soms even kwijt
dan vind ik je terug in zo’n kleine oneindigheid

Het stervende kind van Kopenhagen

Hcandersen

Onder een uitgestrekt wolkendek
Sta ik bij de aanlegplek
Waar een Dana net heeft aangemeerd
En het grauwe water in de Nyhavn me kalmeert
In die gekleurde huizen naast elkaar
heeft H.C. Andersen geleefd, zowaar
Tussen de huizen van zeemansplezier
Hield hij zijn aandacht bij het schrijfpapier
Bijna heel zijn leven sleet hij in Kopenhagen
En heeft er Det døende Barn aan de wereld opgedragen
Een gedicht over het stervende kind
En de liefde hen samenbindt

‘ Maar dan moet jij (moeder) wel je tranen drogen
als jij huilt, dan huil ik ook gelijk.
O, ik ben zo moe… ga dicht, mijn ogen….
Moeder, de engel gaat me kussen! Kijk! ‘

Hij was toen eenentwintig jaren jong deze vrijgezel
Een vreemde snuiter, dat blijkt ook wel
Uit de tekst van een kaartje naast zijn bed:
‘Ik ben niet dood, dat lijkt maar zo’, had hij erop gezet
Kopenhagen, een gastvrije stad
waar Hans Christiaan Andersen de wereld vergat
Zijn sprookjes en gedichten zijn geprezen
En worden over de hele aarde gelezen
Als je je ooit in deze stad bevindt
Denk dan nog eens aan het gedicht van het stervende kind

[Gedicht van Willem Wilmink]
Het stervende kind naar H.C. Andersen

Moeder. ik ben moe, nu wil ik slapen,
laat me bij je komen, heel, heel dicht.
En jezelf niet meer aan ’t huilen maken,
want die traan is heet op mijn gezicht.
Hier is ’t koud, en storm is aan de ramen,
maar in dromen, daar is alles fijn.
‘k Zie de lieve engeltjes daar samen.
als mijn ogen maar gesloten zijn.

Moeder, zie je de engel bij me zitten?
Mooi is de muziek ook, hoor je dat?
Kijk, hij heeft twee vleugels, mooie witte,
heeft hij zeker van de Heer gehad.
Groen, rood, geel zie ‘k voor mijn ogen zweven:
bloemen. Heeft de engel dat gedaan?
Krijg ik ook al vleugels in mijn leven,
moeder, of moet ik zijn doodgegaan?

Waarom druk je nu zo op mijn handen?
Waarom ligt je wang op die van mij?
Hij is nat, en toch voel ik hem branden.
Moeder, wij zijn samen, ik en jij.
Maar dan moet jij wel je tranen drogen
als jij huilt, dan huil ik ook gelijk.
O, ik ben zo moe… ga dicht, mijn ogen….
Moeder, de engel gaat me kussen! Kijk!

Willem Wilmink

Geen WK rugby

Televisie

Sinds een maand probeer ik het. Alhoewel proberen niet het goede woord is. 
Sinds een maand doe ik het. 
Dat klinkt al steviger. Zo voelt het nog niet helemaal, maar het gaat de goede kant op.
Een maand geleden heb ik de telefoon gepakt en na een aantal keren doorgeschakeld te zijn, kreeg ik een uitermate lieve medewerkster aan de lijn. 
‘Weet u het zeker? Voor maar 5 euro per maand heeft u het televisie abonnement er gewoon bij hoor!’ zei ze om me te behoeden voor de grootste misstap in mijn leven.
‘Ja hoor, ik weet het zeker. Ik wil geen televisie meer in huis.’

Tja, en daar zit ik nu. Het makkelijke kijkding kan niet meer aan en dus moet ik kijken naar wat ik om me heen zie. Mijn kamer met de boeken, het grote raam dat zicht geeft op een tuin vol planten en vogels. 
Wat ga ik doen met mijn tijd?
Heel langzaam verschuift mijn focus van het alsmaar zwarte scherm, want hij staat er nog wel, naar het papier waarop ik schrijf en teken. En het bevalt me uitstekend.

En toch.
Toch zorg ik dat ik over vier jaar vrienden heb waar ik het WK rugby live kan kijken.

Onmeunig mooi Oman

Woestijn

Overmand door emoties probeer ik het verhaal over Oman op papier te krijgen. Lastig om geuren en gevoelens te beschrijven zonder dat ik uit de sprookjesachtige sfeer word getrokken.

Om me heen ruik ik de geur van wild agarhout vermengt met jong geplukte vanille, die na maanden rijping in de parfum tot haar volle aroma is gekomen. Als de mannen in hun dishdasha (kandura) langs lopen ruik ik Safari van Abdul Samad Al Qurashi, mocht je me binnenkort tegenkomen dan ruik je het wel. Boven hun witte gewaden dragen ze hier een gekleurde kufi, een hoedje in plaats van een om het hoofd geslagen sjaal.

In de souk van het oude Muscat ruik ik juist de scherpe geur van gestold wondvocht van de wierookboom. Oude mannen met hun verweerde gezicht lopen langs op hun slippers en alle mensen hebben schitterend bruine ogen. Waar las ik ook al weer dat mensen met bruine ogen van nature een dominante uitstraling hebben? In de smalle steegjes van de souk, kijk ik slinks links en rechts van me naar de vele koopwaar die hier uitgestald ligt. Een iets te lang oogcontact met de verkopers, allemaal mannen, levert hen het recht op om mij hun winkeltje in te trekken.

Het hele land is een avontuur op zich. Er is een snelweg neergelegd door de bergen. Af en toe worden we ingehaald door plaatselijke sultanaten, die blijkbaar geen probleem hebben met de opgelegde snelheidsbeperkingen. Uit mijn ooghoeken zie ik naast los lopende kamelen ook losse geiten die vrij de weg op kunnen wandelen terwijl ik er met een snelheid van 120 km/uur langs vlieg. Mannen stappen uit een taxi en steken de snelweg over en er komt ons een auto, gelukkig met zijn alarmlichten aan, tegemoet rijden over de vluchtstrook.

Uiteindelijk rijden we het oud dorpje Quriat binnen en merken dat we de enige Westerse toerist zijn. De ogen zijn op ons gericht en het bezienswaardige fort op het dorpsplein is overgenomen door een plaatselijk imam. We lopen één ronde om het fort en zorgen er zo voor dat de muren blijven staan en dat mag ook wel aangezien de forten in Oman schitterende gebouwen zijn. We raken verdwaald in de sloppenwijken van het dorp tijdens onze zoektocht naar de zee. Overal vuilnis en troep op straat, afgebroken huizen naast allerlei gebouwen waar kleine winkeltjes een plekje hebben gevonden.
Als we het einde van het dorp hebben gevonden, staan we aan het begin van een eindeloze woestijn. Vlak land, met donker bruin zand, af en toe een struikje en verder niets te zien tot aan de horizon. En toch moet daarachter de Golf van Oman liggen.

Warme ontmoeting

Zuiderplas

Ik zit op het bankje in de bloedhete zon . Natuurlijk ben ik weer veel te vroeg. Terwijl het merendeel van de wereld overal te laat komt, kies ik voor een leven vol wachten. Bij het doorspitten van mijn verzameling schooldiploma’s viel het me afgelopen week op dat het al weer vijfentwintig jaar geleden is dat ik haar lach voor het eerst gezien heb.
‘Zullen we, in plaats van wandelen, aan de recreatieplas afspreken?’ had ze gevraagd. Veranderen van een afspraak is lastig voor me, net of de regelmaat van het leven wordt aangetast. Je zet toch ook niet ineens de klok vijf minuten terug omdat jij dat graag wil? Het universum draait en laten wij daar zo soepel mogelijk in meedraaien, dat is mijn devies. Maar goed door haar zoet gevooisde stem laat ik het universum even stilstaan. En daarbij, in dit geval kan ik me haar wijziging van de afspraak wel voorstellen. Het is bloedheet.

Een paar jaar geleden tijdens een reünie hebben we elkaar nog gesproken en al die tijd is het stil geweest, tot ik haar verleden week belde en vroeg of ze een eind met me wilde wandelen.
Een geweldig idee en in de drie minuten dat ik haar aan de telefoon had, heb ik zelf ook drie woorden kunnen zeggen: ‘Tot volgende week.’
Bij dit bankje hebben we afgesproken en terwijl ik me omdraai, zie ik haar in de verte staan zwaaien. Zelfs op deze afstand zie ik haar vrolijke lach en ik weet dat er daardoor vandaag iets gaat veranderen. Ik ken mijn eigen zwakheid die ontstaan is op de bewaarschool voor kleuters. Zolang de juf maar naar me lacht, doe ik alles wat van me gevraagd wordt.
Vandaar dat ik gisteravond lang voor de kledingkast heb gestaan. Uiteindelijk heb ik onder mijn korte broek met half lange pijpen, mijn donker blauwe zwembroek aangetrokken. Iedereen die me een beetje kent weet dat ik sinds mijn twintigste jaar niet meer het water in ben gegaan. Mijn eigen ligbad is een uitzondering.

Misschien komt het door mijn jeugdervaringen in het water. Al die keren dat zogenaamde vrienden me veel te lang onder water hebben gehouden. De gedachten die ik toen had: ‘ik stik, geen adem, help, als ik nu niet los kom, dan is het over. Als ik nu niet loskom, zie ik het oppervlak van de waterspiegel steeds verder van me verwijderen.’ En eigenlijk vind ik dat in al mijn angst ook een heerlijke gedachte.
Er was ook die ene keer dat ik met mijn jeugdvriend ging zwemmen. Van onze moeders kregen we de boodschap mee dat we netjes naar het strandbad moesten gaan en niet verder dan de laatste balken het water in mochten. Dat soort regels heeft me er vaak niet van weerhouden om dingen toch anders te doen in mijn leven. Vandaar dat we de afslag namen naar een veldje aan de recreatieplas dicht bij de woonwijk. Vanuit mijn ooghoeken had ik de vele waterplanten al gezien die positie hadden genomen, als soldaten tussen ons en het vrije water in. ‘Geen probleem,’ zei mijn vriend, ‘gewoon er overheen zwemmen, daarachter zijn we veilig.’ En terwijl ik heel rustig schoolzwemmend over de nooit stilliggende planten gleed, voelde ik dat het wier mijn benen opzocht, kietelde en zocht naar een mogelijkheid om me vast te grijpen. Op het lichaam van deze elf jarige jongen zaten gelukkig niet veel haren, het was te glad om vast te pakken.
Na het zwemmen hezen we ons uit het water. Tijdens het hijsen zag ik links van ons een lichaam drijven in het riet. Een dood lichaam van wat later een man bleek te zijn. Door zijn gezwollen armen en benen leek hij op een strak opgeblazen ballon en om zijn benen en zijn nek zag ik strengen wier.

Ondertussen heeft ze me bereikt en na de gebruikelijke begroetingsrituelen van beschaafde westerse primaten, wandelen we langs het strandbad naar de grasvelden aan de overkant. Het geluid van spelende kinderen en roepende moeders is verstomd als we een veld bereiken waar nog niemand zich een plekje heeft toegeëigend. Op onze badhanddoeken vervolgt ze haar monoloog over haar kinderen, haar man en haar werk. Ik heb mijn ogen gesloten en geef af en toe een geluid waardoor het verhaal als een muziekaal meesterwerk door blijft klinken. De geur van natte beschimmelde bladeren, nat zand waar de verrotting van dierlijke – of plantaardige in is begonnen, dringt mijn neus binnen. Het is de geur die past bij elke stilstaande waterplas, waar dieren en mensen hun behoeften in doen. Ik kan niet anders dan denken aan de droom die ik heb sinds ik een jaar of acht was en doezel langzaam weg.
Om me heen is het stikdonker. Ik weet dat ik in mijn straat loop, de wijk waarin ik woon. Maar ik zie niets dan duisternis. Achter de flat aan het einde van de straat zie ik licht. Het is het schijnsel van oranje, gele ouderwetse straatlantaarns. Als ik aankom bij de flat, stroomt de rivier de Aa voor me. Het ruikt vreselijk naar riool water, naar verrotting.
Links zie ik een brug zoals de Pont Alexandre III in Parijs, een mogelijkheid om naar de overkant te komen. En ik wil naar die brug. Een overvloedig versierde oeververbinding. Een overspanning met lantaarns, cherubijnen, nimfen en gevleugelde gouden paarden. De stad is zichtbaar achter de brug. De contouren van 14e eeuwse gebouwen vervagen in het flauwe schijnsel van de straatverlichting. Als ik eenmaal op de brug ben, is deze veranderd in een geasfalteerde weg, met stalen, roestige relingen die me dwingen om op de balustrade te gaan staan en naar het water beneden me te kijken. Het schemerige gele licht is verdwenen. Ik zie enkel het donkere, koude zwarte water onder me. Een vrouw in een witte jurk draait in het water. Ze roept en lacht: ‘Kom maar, wees maar niet bang.’ Ik spring en stort naar beneden. De val duurt eindeloos. Het voelt als de sprong van een rots tijdens een canyoning in Frankrijk. Ik had het water al moeten bereiken en kan bijna niet meer ademen. Dan komt de klap. Ik word één met het ijzig koude water. Uit alle macht probeer ik omhoog te zwemmen. Eruit! Maar de waterplanten trekken aan mijn benen. Ze trekken me steeds verder naar beneden en ik, ik stop met bewegen en laat me meenemen. Steeds dieper. Boven me zie ik het troebele wit gele licht van de straatlantaarns donkerder worden tot ik me op de bodem neerleg in de modder.

Terwijl ik op mijn rug lig met mijn ogen gesloten, bid ik dat ik sterk genoeg ben om mijn ogen gesloten te houden. Na meer dan een uur liggen in de felle zon en een ononderbroken woorden reeks van mijn vriendin, stelt ze voor om even af te koelen in het water. Voor ik er erg in heb, open ik mijn ogen en kijk recht in haar vrolijke ogen. Ik besef dat ik een heel grote fout heb gemaakt. Nu kan ik niet anders dan haar volgen. Ik weet niet of ze mijn aarzeling heeft gezien, maar die was er wel degelijk. Het is alsof mijn moeder weer naast mijn bed staat, me vrolijk aankijkt en ik natuurlijk doe wat zij van me vraagt.
In het water kijkt ze me nog één keer vrolijk diep in de ogen en ik strek één been naar beneden tot ik de planten aan mijn huid en met mijn tenen de met modder bedekte bodem voel.

Dat doe ik nooit weer

Zweefvliegen

Het was een uur voor het moment waarop ik wist dat er geen weg terug meer was. Als ik dit van te voren had geweten, had ik nooit toegezegd. Mijn spontaniteit had me in een moeilijk situatie gebracht, ook al had ik het op dat moment nog niet door. Het zou zo mooi zijn om van te voren al te weten wat er gaat gebeuren. Dan had ik niet de weg naar dit vergeten en verlaten gebied genomen, maar was ik recht naar huis gereden en had de gordijnen dichtgetrokken.

Voor me zag ik een auto afslaan en tussen de bossage langs de kant van de weg verdwijnen. Het bordje langs de weg gaf aan dat ik dezelfde afslag moest hebben. Door het stof dat hoog opstoof kon ik de kuilen in het zandpad amper zien. Vanuit het stof rees een grote hangar op en kort daarachter zette ik de auto stil. En zo was het ook. Zodra het geluid van de auto wegviel, was er niets meer te horen. Nog 50 minuten voor het moment en ik zat nog even rustig om me heen te kijken. Aan de geparkeerde auto’s te zien, kwamen er meer mensen dan ik had gedacht.
Bij het naderen van het gebouw zag ik een terras vol met mensen. Iedereen stond met de rug naar me toegekeerd. Ze keken aandachtig naar een langgerekt grasveld, dat wel zestig voetbalvelden lang was en een paar van hen keken naar de lucht. Daar was niets te zien, één strak blauw laken met in de verte af en toe een kleine wolk. Toch zal het gevaar daarvandaan komen, niet voor niets was de focus daarop gericht.

Gisteren stond het zweefvlieg uitje op het programma en ook al ben ik heel stoer en zeg ik steeds weer dat het me allemaal niets kan schelen, zit er diep in me een klein mannetje dat het allemaal toch heel spannend vindt.

In drie seconden word ik versneld van nul naar honderd kilometer per uur. De neus van het vliegtuig trekt zo steil omhoog dat ik blij ben dat ik er achter niet uitval. Die eerste seconden is alleen lucht te zien. Dan lijkt het vliegtuig niet meer vooruit te kunnen en te vallen naar de trekkende aarde. Een harde klik volgt, het vliegtuig schudt. De piloot duwt de neus naar beneden. Een kleine vrije val en Ik voel dat mijn buik niet meer op zijn plek zit. Dan is het over. Om me heen het geluid van de wind om de vleugels en de cockpit. Alle spanning ontlaadt zich in een oneindig veel vragen stellen aan de man die nu verantwoordelijk is voor mijn leven. Na een paar uur, wat in werkelijkheid zeven minuten blijkt te zijn, zetten we de landing in en met een flinke vaart scheren we over de bomen en drukken we de wielen in het gras.

Nog één keer kijk ik om naar het vliegtuig en zeg tegen mezelf, dat doe ik nooit weer. Maar ja, dat zei ik drie jaar geleden op deze plek ook.

Lagere schooltijd

Lagereschool

Zittend op mijn fiets met één been op de grond leg ik mijn armen op het hek rondom het oude gebouw en verwonder me dat mijn lagere school er nog hetzelfde uitziet als in 1966. Om mij heen vallen mussen van het dak en ik vraag me af waarom ik juist op deze warme dag hierheen ben gefietst. In mijn herinnering waren er toen ik opgroeide alleen maar warme zomerdagen. Maar dat kan volgens de overlevering niet, want die zomer van 1966 was nat en somber, de natste sinds het begin van de officiële waarnemingen in 1901.
Niet dit gebouw met de strenge leerkrachten, maar mijn moeder doet me daarentegen aan de warmte denken. Die eerste herinneringen aan mijn moeder beginnen in mijn eigen kleine slaapkamer. Mijn vader verdiende genoeg om alle drie de kinderen een eigen slaapkamer te geven. Nu zeg ik wel dat mijn vader genoeg verdiende, maar daarvoor maakte hij ook enorm lange dagen. Vaak zat ik samen met mijn broer en zus net voor bedtijd aan de tafel naar mijn vader te kijken als hij zijn warm eten voorgeschoteld kreeg.

In die kamer werd ik wakker. Het was het zand in mijn ogen dat maakte dat ik de wereld nog niet helder zag.
‘Foppe, kom je nou. Straks staat iedereen op jou te wachten.’
Mijn moeder had me al drie keer geroepen. Het moest er natuurlijk een keer van komen.
‘Ja, ik kom al,’ riep ik terug en draaide me nog een keer om. De plastic vliegtuigjes hingen stil aan het plafond. Het gezicht van Donald keek me vanaf zijn poster vrolijk aan, dat scheelde.
‘Ik heb de broodjes en het drinken al klaar.’
Mijn moeder was ondertussen mijn kamer binnengekomen en schoof de gordijnen open.
‘Doe vandaag deze zwembroek maar aan.’
Mijn moeder heeft altijd een vrolijk gezicht gehad. Ook deze dag keek ze weer een beetje ondeugend, zoals alle moeders een aantrekkingskracht hebben op hun jongenskinderen. Net of ze een geheim te bewaren had. Ze had make-up op. Haar ogen kwamen daardoor nog mooier uit. Die ogen die me bij tijd en wijle van korte afstand aankeken. Als mijn moeder iets van ontwikkelingspsychologie af had geweten, dan wist ze dat ik op deze manier een te sterke hechting zou krijgen. Maar ik kan het ze niet kwalijk nemen, Freud’s ideeën waren in die tijd nog niet wijd verspreid.
Ondertussen legde ze een oranje lapje stof op mijn bed.
‘Nee, niet die zwembroek! Mama dat wil ik toch niet.’
Er zijn kleuren die echt niet bij me passen. En het broekje was veel te kort. Nog zoiets dat voor een kleine jongen een enorm probleem kan zijn. Het liefst had ik zo’n wijde broek met lange pijpen, zoals mijn vrienden hadden.
Ik hoorde mijn moeder dansend de trap afdalen. Oom Donald lachte nog eens, terwijl ik met koud water het zand uit mijn ogen wegspoelde en mijn oranje zwembroek aantrok.

Nu ik hier weer naar mijn oude school sta te kijken, bedenk ik me dat ik een late leerling ben. Ik ben in oktober geboren en daardoor loop ik heel mijn leven een jaar achter al mijn vrienden aan. Ik moest dus een jaar extra op ‘het Molentje’ zitten, de bewaarplaats voor kleuters en zag mijn vrienden vertrekken. Niet dat ik dat heel erg vond, want mijn leerkrachten waren juf. De typisch mannelijke valkuil in het leven was toen al opengegaan: als een vrouw naar je lacht, doe je alles voor haar. Herfstleerling zijn maakte dat ik, toen ik eindelijk naar de lagere school mocht, me groter voelde dan ik was.
Deze school met de mannelijke leerkrachten en de duizend regeltjes had een duidelijke scheiding op het schoolplein. De kleintjes moesten links van een wit gekalkte lijn blijven de ouderen aan de andere kant. Als ik ergens niet tegen kan zijn het dat soort algemene regels. Natuurlijk hoorde en wilde ik niet horen bij de kleintjes en natuurlijk ging ik over de lijn. Wat erin resulteerde dat een leerkracht van het mannelijke geslacht me aan mijn oor vastpakte en me op die manier het gebouw in trok. Ik herinner me nog de betonnen vloer met witte en zwarte vlekjes, de houten deuren met ramen die uitzicht gaven over de klaslokalen. In de grote hal stonden 5 grote jongens op een rijtje te wachten. Zie je, ik wist wel dat ik daar ook bij hoorde.
Er ging een deur piepend open en daar kwam meester Wismeijer met een ernstig gezicht op de rij aflopen. Eén voor één keek hij ons recht in de ogen. Hij keek mij veel te lang aan en ik hoopte dat dit niet tot een hechting zou leiden. Maar ik kon nergens in zijn ogen iets van een geheim of iets vrolijks ontdekken. Ik moest van de zenuwen wel gaan lachen en hij pakte mijn kin met duim en wijsvinger vast en gooide mijn hoofd achterover onder het schreeuwen van: ‘Wat valt er hier te lachen?’

Nee, echt goede herinneringen heb ik niet aan deze school overdenk ik terwijl ik achter de ramen van het gebouw een vrouw met twee mannen zie staan, die me nauwlettend gadeslaan. Ik zwaai naar hen, maar krijg niet de reactie die ik zou verwachten. Ergens op de gevel zie ik ‘Kindercentrum Het Zonnehuis’ staan.
Ik besef dat onbekende mannen voor een kindercentrum in deze tijd wel erg verdacht zijn, de kinderlokkers zoals die er in mijn tijd ook veel waren, als ik mijn moeder mag geloven. Ik hoor haar nog zeggen: ‘Nooit meegaan als ze je snoepjes beloven of een konijntje.’ En hoe bestaat het, voor beide heb ik een natuurlijk zwak.

 

 

Atletiektrainer

1500 m

‘Meneer, gaan we vandaag speerwerpen?’, vraagt een kleine dreumes van zes.
Zo klein als ze zijn willen de kinderen met van alles werpen. Misschien omdat ze thuis niet mogen gooien met hun speelgoed, de deuren of het servies. Maar bij atletiek mag het dan eindelijk. Nu is speerwerpen voor de allerkleinsten wel een beetje lastig, maar daar vindt elke creatieve trainer wel een oplossing op. En zo heb ik 15 jaar lang alle vormen van atletiektraining uitgeplozen, de beste en de leukste oefeningen bedacht. Samen met enorm veel andere trainers.

Ik weet nog dat ik in de periode dat ik naast trainer ook jeugdvoorzitter was, dat ik heb samengewerkt met een top trainer. Hij had toen een jonge Eelco Sintnicolaas onder zijn hoede. Samen met Vince de Lange, want zo heet hij, hebben we een longitudinaal trainingsplan opgesteld, een basisplan voor de opbouw van de trainingen. Eelco trainde ondertussen op de atletiekbaan en wij zaten binnen te zwoegen op de oefeningen. In die periode viel het me op dat een topsport atletiek trainer erg minimaal betaald wordt voor de prestaties die geleverd worden. Ik weet het wel, uiteindelijk moet de atleet het natuurlijk uitvoeren. 

Deze week kijk ik naar de prestaties van de Nederlandse atleten tijdens het Wereld kampioenschap in Beijing. Ik zie de strijd en weet van de vele trainingsuren, de schema’s, de blessures, de twijfel, de mentale weerbaarheid. 

Chapeau voor atleten en trainers die doorzetten, hun focus vasthouden en samenwerken om tot goede resultaten te komen.

Vince de Lange