Categoriearchief: Non-fictie

Spontane ontmoeting

Parel

‘Mag ik u iets vragen?’
‘Uhh, wat zegt u?’
Ik kijk op naar de man die naast me zit op het houten bankje.
‘Mag ik u wat vragen?’ zegt hij nogmaals.
Ik sla mijn boek dicht.
‘Wat doet een man als u met een halsketting om?’
Ik ben verwonderd dat ik op dit drukke marktplein een boek kan lezen zonder dat ik afgeleid wordt en dat de prikkel Mag ik u iets vragen me terugbrengt naar de werkelijkheid.
Het boek ‘Lieve Gabriël’ leg ik naast me neer. Een brief van een vader aan zijn zoon, in de hoop dat zijn zoon zijn vader beter zal begrijpen als hij eenmaal kan lezen. Gabriel is autistisch. De vader schrijft alsof hij praat tegen zijn zoon:

Af en toe kom je mensen tegen die jou denken te herkennen. En jij doet hetzelfde, met een verwonderlijke, intuïtieve wederkerigheid. Als getuige van dat soort gelegenheden kan ik alleen maar vermoeden dat tussen jullie spontaan een geestelijke brug wordt gespannen.

‘Misschien wilt u het niet vertellen, dat is echt niet erg, maar het zijn al die gekleurde stenen.’
Een geestelijke brug die zo spontaan wordt opgebouwd.
‘Leuk, dat u er naar vraagt,’ zeg ik en neem de ketting van mijn hals.
‘Met deze kleine bruine mineraal is het begonnen. Deze steen doet me denken aan Joeri, een ernstig verstandelijk gehandicapte jongeman. Joeri had het vermogen om de wereld om hem heen naar zich toe te trekken en in zich op te nemen. Als hij de kans had pakte hij je vast. Iemand met zo’n vrolijke gezicht moest je wel even kroelen. Op een middag kwam ik erachter dat hij de wereld wel heel letterlijk in zich op nam. Bij het verschonen van zijn luier zag ik iets tussen zijn billen bengelen. Langzaam trok ik zijn lange plastic ketting met kralen van wel 3 cm doorsnede tevoorschijn.’

De man heeft de ketting van me overgenomen en speelt ermee in zijn handen.
‘De kleuren doen me denken aan mijn moeder,’ zegt hij, ‘we woonden in de binnenlanden van Suriname. Mijn moeder had vele kinderen en daardoor ook een druk leven. Mijn vader zag ik bitter weinig. Ik zie mijn moeder nog druk in de weer en om haar nek bungelde een ketting die lijkt op deze die ik nu vast heb.’
Ik kijk naar de man die rustig verder praat. Hij heeft een mooie bruine huid met zeventig jaar oude rimpels. Zijn haren zijn grijs en staan als de manen van een leeuw naar buiten.
‘Mijn ouders spraken niet veel met elkaar. Ik denk achteraf dat mijn moeder blij was dat mijn vader niet vaak thuis was.’
Met zijn hand veegt hij langs zijn ogen.
‘In ons dorp stond een oude waterput. Ik denk dat mijn vader die had laten aanleggen. Mijn moeder was zo boos.’
Hij pakt mijn arm beet en trekt me een beetje naar zich toe.
‘Uw moeder was boos?’ vraag ik.
‘Op een dag kwam ik thuis en trof ik mijn moeder huilend aan in de hut. Eén van haar jongste kinderen was op een onbewaakt moment in de put gevallen en verdronken. De tijd daarna was ze zó boos, zó ongelofelijk boos op mijn vader.’
Hij kijkt voor zich, knipperend met zijn ogen.
En ik weet dat er een oranje gekleurde steen bij gaat komen.
‘Dat was het moment dat ik besloot mijn familie, het dorp, mijn land te verlaten. En mijn leven in eigen hand te nemen. Zeventien jaar was ik.’
‘En bent u al die tijd niet meer terug gegaan?’
‘Ik denk dat ik de kracht van mijn moeder heb gekregen. De kracht om zelfstandig iets van het leven te maken.’
Hij kijkt me met zijn bruine ogen strak aan. Zijn duim en wijsvinger draaien om de parel in het midden van de ketting, mijn symbool voor alle bijzondere ontmoetingen.

Daar waar een geestelijk brug zo spontaan wordt opgebouwd.

< Boek: Halfdan W. Freihow – Lieve Gabriël >

 

De Vier Jaargetijden

 Limburg

Van de vier jaargetijden vind ik dit de mooiste.

Vier dagen wandelen in de Limburgse heuvels. In het dorp bruist het van de Limburgse avonden en disco voor de jeugd en wij lopen vier keer honderd meter en genieten van de rust en de vrijheid. We hebben er vier maanden naar toe geleefd. We wandelen langs de Geul, de Paulusbron, de Platergrub en de Terzieterbeek.

Het is vier keer 1400 km vliegen en ze is gelukkig weer bij mij.

Gisteren lag er nog sneeuw, zag ik haar op de skie naar beneden suizen.
Gisteren donderde de bliksem en blies het herfstweer alle bomen langs haar laan omver. Gisteren lag ze op het strand, haar ‘koppie’ en haar huid branden in de zomerse zon.
Gisteren zag ik de krokussen met hun kopjes boven de grond komen en plukte ik een bos narcissen voor mijn lief.

Linda en bramen

Vandaag schijnt de zon en plukken we bramen.
Vandaag regent het en lopen we dicht tegen elkaar aan door de duinen.
Vandaag waait het hard en fietsen we naar ons terras. We drinken we een oud bruin en laten ons naar huis blazen.
Vandaag zitten we gewoon in de tuin en kijken naar elkaar.

Linda in de regen

Nog twee keer vier maanden en ze is weer bij mij.
Van de vier jaargetijden is zij de mooiste.

Werkelijk Klein Brabant

KleinBrabant

De manier waarop we de wereld interpreteren,
zegt nog niets over de wereld zoals die is.

Immanuel Kant

Ik sta op een bed vol witte bladeren van de sierkers. Achter me hoor ik de claxon van een auto. Mijn hart bonst in mijn borst.
‘Meneer, ik ben op zoek naar nummer 96.’
Het is een warme dag in het voorjaar. De eerste bladeren zijn zo licht van kleur, dat het lijkt of je erdoorheen kunt kijken. Ik zie het wijdvertakte bloedvatenstelsel van een blad.
Naast me is een auto gestopt. Een oude, roestige Opel Kadet. De man heeft het raampje aan de bijrijderskant opengedraaid en buigt zich naar me toe.
‘Nummer 96 zoek ik. Het moet in één van deze zijwegen zijn, denk ik.’
Eigenlijk zijn het geen zijwegen, het is gewoon een E straat met zeven liggende pootjes. Op de naambordjes van elk pootje staat met grote letters ‘Klein Brabant’. Daaronder staan in heel kleine cijfers een reeks huisnummers die in de poot te vinden zijn. Zelfs ik kan ze van hier af niet lezen. Mijn hartslag heeft zich hersteld. Nog even kijk ik naar de witte loof die plakt aan mijn schoenen.
Ik steek de straat over en zie dat ‘nummer 96’ een huis is dat in dit gedeelte van de E te vinden is.

Veertien jaar geleden ben ik hier komen wonen met mijn vrouw en mijn twee kinderen.
‘Klein Brabant is het geworden,’ zei ze op een avond. Uit al die huizen en straten heeft ze juist deze wijk gekozen. Een wijk die een kleine afspiegeling is van de provincie Noord-Brabant. Een groene wijk vol huizen en auto’s. Een doodlopende wijk bestaande uit één straat. Een mooie plek om onze kinderen te laten opgroeien.

‘Een wijk die een kleine afspiegeling is van de provincie Noord-Brabant,’ schiet het door mijn hoofd. Het is natuurlijk géén spiegel van onze provincie. Het moet een streek, een gebied in Brabant zijn.
Mijn hoofd is rood geworden, ik voel me schuldig dat ik veertien jaar lang een aanname in mijn hoofd heb gehad en dat ik er nu pas achterkom dat de realiteit waarschijnlijk anders is.

Ik zie mezelf als zeven jarig jongetje lopen over een bouwland vol gaten en hobbels. Stukken baksteen, houten latten met roestige spijkers, een oude emmer zonder onderkant. Het zal een warme dag aan het begin van de zomer geweest zijn. Kort van te voren heeft het geregend. Met mijn rode laarsjes stap ik parmantig van de ene plas in de andere. De wereld is opgefrist en ik ook.
In de verte zie ik onze straat. Het is druk in de straat. Overal staan mensen te praten en rond te kijken. Ineens wijzen ze allemaal naar mij. Ik zie twee politieagenten op me afkomen. Ze pakken me bij mijn schouders. Lopend tussen hen in word ik naar mijn moeder gebracht. Ik zie dat ze gehuild heeft. Met een draai om mijn oren duwt ze me het huis in.
Later vertelt ze me dat ik niet had laten weten dat ik na schooltijd bij een vriendje zou gaan spelen. Dat ze me kwijt was geweest en heel erg bezorgd.
En ik? Ik weet zeker dat ik het de dag daarvoor wél verteld had. Mijn hoofd is een warboel. Wat is waar in het leven? Een interpretatie van de werkelijk of de feiten?

Aan de andere kant van de straat zit de man in zijn auto nog te wachten op mijn antwoord. Hij bladert wat in papieren die op zijn schoot liggen.
‘Nummer 96 is in deze straat,’ vertel ik de man en kijk de auto na als hij de poot inrijdt.

Ik draai me om en zie de grijze stoeptegels onder de met witte bladeren rijk gevulde sierkers. Ik voel me schuldig omdat mijn werkelijkheid niet altijd de realiteit van een ander is.
‘Weet jij waarom onze wijk ‘Klein Brabant’ heet?’
De voordeur heb ik net dicht gedaan en op de kokosmat schuur ik met de zijkant een wit blad van mijn schoen.
‘Dat is een gebied in Brabant, lieverd,’ is haar resolute antwoord.
Mijn hart slaat weer als een bezetene. Ik durf niet meer achter me te kijken, bang voor de werkelijkheid op de mat.

Vandaag zoek ik op internet waar de naam ‘Klein Brabant’ vandaan komt. Mijn gevoel moet gestaafd worden door feiten.
‘Een afspiegeling van de provincie?’
In de vindmachine tik ik de woorden ‘geografie klein brabant’ in.
Het antwoord wordt in de vorm van Wikipedia berichten aan me getoond: of een gebied in Zeeland of in België.
De namen van de omliggende straten in de wijk leveren me nog meer verwarring op.
Taxandrialaan, Oisterwijkstraat, Piacenzastraat, Baroniesingel en Markiezaat.
Als Taxandria al in Nederland zou hebben gelegen, moet het in Friesland worden gezocht. Of was het een streek in Noord-west Frankrijk?
Van de gemeente Oisterwijk is wel duidelijk dat het in de provincie Noord-Brabant ligt. Piacenza lijkt weer meer op een gemeente in de Italiaanse provincie Padua.
De baronie Breda en het Markiezaat van Bergen op Zoom zijn echter weer streken in Brabant.
Eigenlijk vind ik het idee van de afspiegeling mooier dan de realiteit waarmee ik nu word geconfronteerd.

‘Ga je mee naar bed?’ vraagt ze.
‘Ja, ik kom zo.’
De onrust duurt nu al dagen en zij weet het. Ze komt even achter me staan, legt haar armen om mijn schouders. En terwijl ze me een kus in de nek drukt, zegt ze: ‘Mail eerst maar even.’

De volgende ochtend heb ik een accuraat antwoord van een vriendin. Ze werkt bij de gemeente.
‘In onze gemeente hebben ze een straatnamencommissie. Deze commissie stelt de namen voor en het College neemt een besluit. Aangezien de wijk zijn naam heeft gekregen voor 1985 zijn alle archiefstukken overgebracht naar het BHIC (het geheugen van Brabant).’

Dagenlang heb ik elke avond voor de openslaande deuren naar buiten staan staren. Kijkend naar de sterren. Ik weet dat er sterrenbeelden zijn en sommige kan ik ook herkennen en benoemen. Ik voel me prettiger bij de beelden die ik zelf heb verzonnen. Gefingeerde namen van sterren die ik bij elkaar vind passen.

Mijn hand begint te trillen als ik een mail stuur naar het historische centrum.

Beste Foppe,

Het antwoord is te vinden in de dossiers straatnaamgeving in het archief van het gemeentebestuur van Vught, 1930-1985 (toegang 5131): inv.nrs. 2747.1 en 2747.2

1048-2747 Straatnaamgeving
2747.1 raadsbesluiten I, 1900-1969
2747.2 raadsbesluiten II, 1970-1979
1048 1981-1985

Ik raad u ook aan om uit toegang 5131 ook te raadplegen: inv.nr. 2027 Materiaal tentoonstelling Woonerfplan Klein Brabant, 1976-1980. Mogelijk vindt u hierin ook informatie.

U kunt deze dossiers raadplegen in de studiezaal van BHIC in Den Bosch. Het beste kunt u de dossiers één dag voor uw komst reserveren via aanvragen@bhic.nl U weet dan zeker dat de dossiers in huis zijn. Dossiers straatnaamgeving worden vaak uitgeleend aan gemeenten.

Zie hier voor de openingstijden van de studiezaal.

Met vriendelijke groet,
Medewerker studiezaal

Ik fiets het terrein van de Citadel op; het grind knarst. In dit zeventiende-eeuwse fort is het Brabants Historisch Informatie Centrum gevestigd.
‘Rustig, rustig,’ zeg ik tegen mijn hart. Ik loop een stukje over het gras en lees op een bordje dat dit niet de bedoeling is. Ik betreed een wereld vol regels en waarheden. Als het antwoord hier niet te vinden is, waar dan wel.
‘Goedemorgen meneer,’ zegt de medewerkster van de studiezaal, ‘bent u hier voor het eerst?’
Ze kijkt me met een guitige lach onderzoekend aan.
‘Ik zal voor u een pasje maken en dan de regels uitleggen,’ lacht ze.
In het midden van het gebouw zie ik een met buitenlicht fel verlichte ruimte en daaromheen donkere zalen met oude bebrilde mannen.

Ze leidt me naar een donkere zaal.
‘U mag alles inzien en kopieën maken.’
Ik kijk haar na, terwijl ze terug keert naar het licht.
Op dat moment overvalt me de stilte van deze ruimte. Ik weet dat het moment nu is aangebroken. De feiten gaan mijn gevoel verslaan.
Ik zet mijn leesbril op, zet me aan de tafel tussen de zoekende mannen en open de klaargezette dozen.

‘De voorzitter opent de bijeenkomst met allen welkom te heten.’
Het is 28 oktober 1975.
‘Sedert de 14e eeuw bestond het hertogdom Brabant uit vier delen (kwartieren genaamd) t.w. Leuven – Brussel – Antwerpen – ’s-Hertogenbosch.’
Het is de zevende map die ik open sla. Over mijn bril kijk ik de ruimte in en zie dat de mannen om me heen zitten alsof ze zijn versteend. Mijn borstkas gaat als een razende op en neer.
‘’s-Hertogenbosch bevatte de stad met haar vrijdom, benevens de Meijerij. De Meijerij is te splitsen in vier kwartieren, n.l. Peelland, Kempenland, Oisterwijk en Maasland.’
Mijn mond voelt droog aan en mijn handen zijn nat van zweet.
‘Tot het kwartier Antwerpen behoorde het markiezaat van Bergen op Zoom en de Baronie van Breda.’
Ik hoor de stem van de voorzitter dreunend door de raadzaal. Baron van Hövell van Wezeveld en Westerflier staat fier rechtop. De eikenhouten vloer kraakt onder zijn gewicht. Hij kijkt de leden van de commissie één voor één aan. Boven zijn donkere zware bril kijken zijn bruine ogen een seconde lang diep in die van mij.
‘Afzonderlijke landstreken waren: Haegland of Hageland, onderdeel van het kwartier Leuven; Kampenhout, gelegen in de omgeving van Mechelen.
Klein-Brabant, onderdeel van het kwartier Brussel, gelegen oostelijk Dendermonde.’

Ik voel me uiterst kalm worden en zak achterover in mijn stoel. Mijn bril leg ik op de opengeslagen dossiers.
Dit geeft me rust. Een verkeerde aanname is gepareerd met feiten en langzaam accepteer ik dat mijn gevoel het niet altijd bij het rechte eind heeft.

‘Ik weet het zeker!’ roep ik uit, ‘deze poot is het. Nummer 96 vind u aan de rechterkant. Het huis met de rode kozijnen.’

Verbasterende vovels

Vogels

‘Vo..gghels, vo…gghels,’ roept het kleine meisje en ze kijkt omhoog. 
De spruit zal niet ouder dan een jaar of twee zijn. Haar moeder staat over een fiets gebogen en frunnikt aan fietstassen onder een kinderzitje.
‘Vogels, vogels,’ roept de moeder nu ook.

Het is eindelijk lekker weer. De wind is gaan liggen en de zon heeft het gevecht in het luchtruim gewonnen. Deze middagpauze heb ik me voorgenomen om los van het werk te komen en een ronde om de recreatieplas te wandelen. In de berm kleurt het naast groen, ook geel, wit, blauw en paars. Ik herken de planten uit mijn herbarium, zoals paardebloem, madelief, dovenetel en vergeet-mij-niet. Op het grasveld staan een paar fietsen tegen elkaar en op het ijzeren bankje zitten twee pubers innig omhelst.

En daar staat het meisje de vogels te roepen. Stug oefenend op de moeilijke ‘G’ klank. Soms verloopt de taalontwikkeling niet soepel. 
Op een leeg bankje zet ik me neer, de zon prikt in mijn ogen. Even mijn ogen sluiten. 
‘Vovels, vovels,’ mijn dochtertje trekt aan mijn broek en wijst naar de denneboom.
‘Vovels!’ zegt ze vrolijk. Ik kijk omhoog en zie tussen de ennedappels mijn zoon zitten met een bord vol warm eten.
‘Aarepels,’ zegt hij trots, ‘aarepels met appelmoes vind ik lekker.’
Ik wil hem zeggen dat hij zich goed moet vasthouden en op dat moment val ik uit de boom. 
Met mijn linkerhand kan ik me nog net in evenwicht brengen op het ijzeren bankje. Ik kijk verschrikt om me heen. Het meisje en de moeder zie ik niet meer. Langzaam kom ik tot mezelf.
Het is weer tijd om aan het werk te gaan.

Onder een Emiraten buitenlaag

Emiratespalace

We lopen over het witte Algerijnse zand en als ik achter me kijk, zie ik in de verte het paleisachtige hotel Emirates Palace. Tussen mijn tenen komt een kleine gele alikruik omhoog. Mijn hoofd wordt roder en roder. Wat moet mijn lichaam hard werken om niet alleen de mentale – , maar ook alle temperatuurschommelingen bij te kunnen houden. Het dunne laagje goud van de koffie vermeng ik met lauw water uit de overlevingsfles van Linda. 
Een plaatselijke taxi brengt ons in geen tijd van de ene kant naar de andere kant van de stad. Een taxi, een auto met chauffeur. Ik kan me bijna niet voorstellen dat ik over een paar dagen weer op de fiets door het polderlandschap naar mijn werk rijd. 

‘Goedemiddag,’ zegt hij in het Engels. 
‘Heeft iemand een idee hoe ik heet?’

Mohammed

Een menigte toeristen kijkt de man in het wit aan. De eerste gok is gelijk raak.
‘Mohammed.’ 
We staan in de Sjeik Zayed moskee in Abu Dahbi. Achter elk muurtje verwacht ik de Efteling te zien. In de verte hoor ik muziek van vijf composities: The Harbour, Eastern Jails, Harem, Jungle en Market Place. Dank je wel Ruud Bos.
‘Ik zal jullie vandaag meenemen in het verhaal achter deze moskee. Achter de stenen zuilen, de marmeren mozaïek vloeren, de minaretten en de gebedsruimtes.’
Deze buitengewoon knappe Emiraten man vertelt honderduit over zijn cultuur en godsdienst. Enige zelfspot is hem niet vreemd. 
‘Een tijdje geleden heb ik mijn moeder meegenomen voor een rondleiding. Toen we bij de met Swarovski kristallen ingezette kroonluchter aankwamen vroeg ze me hoe ze die schoonmaakten. Ze was hoogst verontwaardigd dat ik het antwoord niet wist. Ze zei: als je dat niet weet, hoe kan ik er dan vanuit gaan dat de rest van jouw verhaal wel klopt?’
Gelukkig had hij het antwoord op de schoonmaakzucht van zijn moeder te horen gekregen, zodat ook wij nu weten hoe deze 12 ton wegende kroonluchter wordt schoongemaakt.
Ondertussen heeft het geluid van de muziek plaatsgemaakt voor de adhan. Één van de vijf gebedsmomenten van de dag is aangebroken. Wij trekken de schoenen weer aan en doen onze thawb en abaja uit. Westerse mensen onder een Emiraten buitenlaag.

Moskee

Rooskleurig in Flanders Fields

Klaproos

Het begin van de heilige wielerweek begint zondag met de wielerwedstrijd Gent-Wevelgem in Flanders Fields. 
De zon gluurt mijn slaapkamer binnen. Een straal duwt de nieuwe dag voor zich uit. Op Facebook zie ik truffelkoninginnen en Eftelingprinsessen, de wereld draait door. 

Een vliegtuig stort neer. Honderdvijftig levens verdwijnen met de knip van mijn vinger. Mijn hoofd heeft het druk met gedachten. Een terreurdaad of een technisch mankement? Een psychisch probleem ontaard in een stukje wereld vol verdriet.
 
De loopgraven van de wereld huilen door de geschut gaten. Door de mist hoor ik de kreten van verdriet, ik ruik het sterven. En in de verte zie ik de rode gloed van velden vol kollebloemen. 

In Flanders fields the poppies blow
Between the crosses, row on row
That mark our place; and in the sky
The larks, still bravely singing, fly
Scarce heard amid the guns below.
We are the Dead. Short days ago
We lived, felt dawn, saw sunset glow,
Loved, and were loved, and now we lie
In Flanders fields.
Take up our quarrel with the foe:
To you from failing hands we throw
The torch; be yours to hold it high.
If ye break faith with us who die
We shall not sleep, though poppies grow
In Flanders fields.
(John McCrae: 30 november 1872 – 28 januari 1918)

(Foto: pinterest – ionwkathy)

Heb jij ook iets met latten?

Kamelen

Als ik van skiën hield, zou dit het mooiste jaargetijde voor me zijn. Dikke jas, warme broek, latten onder mijn voeten en glijdend van de berg af.
Jaren geleden heb ik in Winterberg op een berghelling gestaan. Nou ja een berg, de Zwitsers zouden zeggen: ein Hügel. Juist een heuvel, dat was het. Er lag nog geen sneeuw. Heel voorzichtig schuifelde ik een stukje naar de rand van de helling. De wereld beneden was niet te zien en ook de helling niet. Nooit, maar dan ook nooit, zal ik latten onderbinden om me met doodsverachting van en helling af te storten.

Ik hoor Annemiek tegen me praten. ‘Kan je een ander woord voor ‘nooit’ verzinnen? Vermijd dat soort woorden.’
En ja, ze heeft gelijk. Ik heb de latten toch een keer ondergebonden. Heel lange, dunne latten waren het. We gingen een lang eind lopen op latten.
Wat ik me er nog van herinner is een bergrestaurant met warme koffie en appeltaart.

Nee, latten is niets voor mij. Maar ook dat is een te resolute uitspraak, want dit jaar ga ik echt latten. 
Linda en ik hebben de lat hoog gelegd. Zeven kamelen hebben we geëist van de emir van Abu Dhabi en zeven heeft hij er ons gegeven. Nu mag Linda haar kennis en kunde tonen aan de ouders van en verstandelijk gehandicapten kinderen in zijn emiraat. En wij, wij gaan latten.

Een vriendin van me doet het al jaren en heeft me al bijgepraat onder het genot van een caffè latte. Ik zag er als een berg tegenop, maar nu het moment is aangebroken heb ik het een plekje gegeven en ga ik er een latbaar jaar van maken.

Geen bijzaken

Boog

Twee dikke kranten liggen deze zaterdagochtend op me te wachten. Buiten regent het, op tv zenden ze de Elfstedentocht van 1985 in zijn geheel uit. Het is het jaar 2015.

‘Geen tijd voor bijzaken’ staat er boven het artikel. Vanuit de boekenkast kijkt de rug van het boek ‘De man die zijn vrouw voor een hoed hield’ me lachend aan. Zo herinner ik me Oliver Saks ook. Als ik de neuroloog in een documentaire (Een schitterend ongeluk – VPRO) zag dan kreeg ik een gevoel van vrolijke echtheid.
Oliver is nog niet gestorven, hij geeft aan dat er in die laatste periode op aarde geen tijd meer mag zijn voor bijzaken. Maar wat zijn bijzaken? Hoe kan ik hoofd- en bijzaken scheiden?

Viktor E. Frankl schreef ooit in zijn boek ‘De zin van het bestaan’: dat wat er toe doet, komt voort uit een innerlijke drijfveer om iets in je leven af te krijgen of voor iemand anders te blijven leven. De hoofdzaak mag ik zoeken bij mijn innerlijke drijfveren. In deze fase van mijn leven heb ik de onuitputtelijke behoefte om wat er in mijn hoofd omgaat op papier te zetten. En geen enkel kuikentje brengt me daar van af (sochicken – Jelle Hermus).

Op internet vind ik de ingezonden brief van Oliver aan de New York Times. 
Hij schrijft: On the contrary, I feel intensely alive, and I want and hope in the time that remains to deepen my friendships, to say farewell to those I love, to write more, to travel if I have the strength, to achieve new levels of understanding and insight.

Het schilderij komt tot leven

Schilderij

Langzaam loop ik naar de grote hal. Honderden mensen staan met de oren dezelfde kant op te luisteren naar de commissaris. Ik hoor het geluid van zijn stem, maar kan van de klanken geen woorden maken. Mijn aandacht wordt getrokken door vijf strak blauwe doeken op even zoveel ezels. 

Een lieve collega komt op me af en we praten al fluisterend over het afgelopen jaar. Wat is er met jou gebeurd, wat is met met mij gebeurd en wat zien we voor de toekomst. Ik vermoed dat de sprekers op het podium ook hetzelfde stramien hanteren in hun toespraken.
De algemeen directeur heeft ondertussen het woord genomen of gekregen en ik krijg van een collega een kwast in mijn handen gedrukt met de vraag: ‘Wil je even wat strepen op de doeken plaatsen?’ 
Ik ben uitgerust met een ‘ja, dat is goed, ja, dat doe ik wel’ mechanisme. Dus neem ik de kwast met trots aan, ondertussen verder pratend met mijn collega. 
Blijkbaar duurt dat wat te lang voor de kunstzinnige collega en wordt de kwast uit mijn gevoelige vingers gehaald en aan een ander aangeboden. Tijdens het converseren dwalen mijn gedachten steeds af naar de blauwe doeken en de fantastische afbeeldingen die ik daarop zou kunnen uitwerken.

Eindelijk zijn de sprekers klaar, de inspirerende woorden voor het nieuwe jaar zijn neergevallen op de koude tegels van de welkomsthal. De ambtenaren zijn als bij toverslag verdwenen. Ze hebben zich met spoed gemeld bij de gratis lunch verderop in het gebouw.

Vastbesloten loop ik nu naar de doeken. Ik neem een kwast met een door de projectgroep vooraf vastgestelde kleur. Mijn inspiratie van de klanken die ik heb gehoord worden als vanzelf omgezet in een stilistisch vliegende vogel op een prominente plek op het eerste doek.
In gedachten zie ik de doeken op de kamer van de commissaris hangen. Ik loop er met mijn kleinkinderen langs en zeg: ‘Kijk, op elke doek zie je een vogel die ik heb geschilderd. Het is uit de begintijd van mijn schilderscarriére, maar ze zijn herkenbaar voor mijn latere werk.’ 

Naast me hoor ik de projectleider de vrije manier van denken omzeep helpen. ‘Nee, nee meneer, het is de bedoeling om vooral vrij te schilderen.’ Met een aantal Anton Heijboer strepen maakt hij me duidelijk dat mijn interpretatie van het nieuwe jaar, niet de nieuwe manier van werken gaat worden.

De schilderijen hebben een prominente plek gekregen bij de achterdeur van het provinciehuis. Op één schilderij heb ik nog een klein stukje vogel teruggevonden. Verder lijkt het of na mij, de schilderijen zijn overgenomen door een groep van hun apenrots afgedaalde mantelbavianen.

Je suis Foppe

Tarantulawesp

‘De vier koningslindes op het voorplein hebben een wit kruis. Dit zou kunnen betekenen dat ze op de nominatie staan om gekapt te worden,’ schrijft een collega op intranet en ze gaat verder, ‘nou kan ik me dat echt níét voorstellen: de provincie is toch wel zo verantwoord met groen bezig dat ze de bomen van Maaskant mét zijn gebouw laten staan? Wie weet hier meer van?’ 

Andere collega’s reageren verontwaardigd: ‘Dat de provincie dit toestaat!’ ‘Enorm zonde dat de bomen gekapt worden!’ ‘Hoe is het mogelijk dat er niet met ons gesproken is!’

Zomaar een voorbeeld van hoe we tegenwoordig met feiten om gaan.
Terwijl die witte kruizen misschien wel geplaatst zijn om de zeldzame tarantulawesp naar Nederland te lokken. 
Wie weet zouden we eens de betreffende verantwoordelijke kunnen bellen of mailen?

Afgelopen week riepen veel mensen: ‘Je suis Charlie!’
Natuurlijk vind ik het verschrikkelijk dat terroristen zulke aanslagen plegen. Zeer zeker! Dit kan en mag niet. Zo mogen er ook geen oorlogen en gruwelijke mensonterende handelingen meer voorkomen.
Maar dat maakt me nog geen Charlie! Vrijheid van meningsuiting heeft zijn grenzen.

Laat mij maar Foppe zijn. Laat mij maar contact zoeken met de ander. En daarbij respect hebben en houden voor een ander.

Je suis Foppe!