Spontane ontmoeting

Parel

‘Mag ik u iets vragen?’
‘Uhh, wat zegt u?’
Ik kijk op naar de man die naast me zit op het houten bankje.
‘Mag ik u wat vragen?’ zegt hij nogmaals.
Ik sla mijn boek dicht.
‘Wat doet een man als u met een halsketting om?’
Ik ben verwonderd dat ik op dit drukke marktplein een boek kan lezen zonder dat ik afgeleid wordt en dat de prikkel Mag ik u iets vragen me terugbrengt naar de werkelijkheid.
Het boek ‘Lieve Gabriël’ leg ik naast me neer. Een brief van een vader aan zijn zoon, in de hoop dat zijn zoon zijn vader beter zal begrijpen als hij eenmaal kan lezen. Gabriel is autistisch. De vader schrijft alsof hij praat tegen zijn zoon:

Af en toe kom je mensen tegen die jou denken te herkennen. En jij doet hetzelfde, met een verwonderlijke, intuïtieve wederkerigheid. Als getuige van dat soort gelegenheden kan ik alleen maar vermoeden dat tussen jullie spontaan een geestelijke brug wordt gespannen.

‘Misschien wilt u het niet vertellen, dat is echt niet erg, maar het zijn al die gekleurde stenen.’
Een geestelijke brug die zo spontaan wordt opgebouwd.
‘Leuk, dat u er naar vraagt,’ zeg ik en neem de ketting van mijn hals.
‘Met deze kleine bruine mineraal is het begonnen. Deze steen doet me denken aan Joeri, een ernstig verstandelijk gehandicapte jongeman. Joeri had het vermogen om de wereld om hem heen naar zich toe te trekken en in zich op te nemen. Als hij de kans had pakte hij je vast. Iemand met zo’n vrolijke gezicht moest je wel even kroelen. Op een middag kwam ik erachter dat hij de wereld wel heel letterlijk in zich op nam. Bij het verschonen van zijn luier zag ik iets tussen zijn billen bengelen. Langzaam trok ik zijn lange plastic ketting met kralen van wel 3 cm doorsnede tevoorschijn.’

De man heeft de ketting van me overgenomen en speelt ermee in zijn handen.
‘De kleuren doen me denken aan mijn moeder,’ zegt hij, ‘we woonden in de binnenlanden van Suriname. Mijn moeder had vele kinderen en daardoor ook een druk leven. Mijn vader zag ik bitter weinig. Ik zie mijn moeder nog druk in de weer en om haar nek bungelde een ketting die lijkt op deze die ik nu vast heb.’
Ik kijk naar de man die rustig verder praat. Hij heeft een mooie bruine huid met zeventig jaar oude rimpels. Zijn haren zijn grijs en staan als de manen van een leeuw naar buiten.
‘Mijn ouders spraken niet veel met elkaar. Ik denk achteraf dat mijn moeder blij was dat mijn vader niet vaak thuis was.’
Met zijn hand veegt hij langs zijn ogen.
‘In ons dorp stond een oude waterput. Ik denk dat mijn vader die had laten aanleggen. Mijn moeder was zo boos.’
Hij pakt mijn arm beet en trekt me een beetje naar zich toe.
‘Uw moeder was boos?’ vraag ik.
‘Op een dag kwam ik thuis en trof ik mijn moeder huilend aan in de hut. Eén van haar jongste kinderen was op een onbewaakt moment in de put gevallen en verdronken. De tijd daarna was ze zó boos, zó ongelofelijk boos op mijn vader.’
Hij kijkt voor zich, knipperend met zijn ogen.
En ik weet dat er een oranje gekleurde steen bij gaat komen.
‘Dat was het moment dat ik besloot mijn familie, het dorp, mijn land te verlaten. En mijn leven in eigen hand te nemen. Zeventien jaar was ik.’
‘En bent u al die tijd niet meer terug gegaan?’
‘Ik denk dat ik de kracht van mijn moeder heb gekregen. De kracht om zelfstandig iets van het leven te maken.’
Hij kijkt me met zijn bruine ogen strak aan. Zijn duim en wijsvinger draaien om de parel in het midden van de ketting, mijn symbool voor alle bijzondere ontmoetingen.

Daar waar een geestelijk brug zo spontaan wordt opgebouwd.

< Boek: Halfdan W. Freihow – Lieve Gabriël >