Categorie archieven: Leven

Wilgefortis

Wilgefortis

Deze maandagochtend mogen wij als eersten de grote hal betreden, Marleen en ik. Er hangt een kastje om mijn nek met een digitaal schermpje en een koptelefoon. Zo luister ik naar uitleg over het museum.
‘Bij de schilderijen met het teken van een koptelefoon is een geluidsfragment te horen,’ schettert de man in mijn koptelefoon, ’toets het nummer in dat erbij staat en druk op ‘enter’.
‘Een kind kan de was doen,’ lach ik en stoot mijn vriendin aan.
‘Ssst,’ sist ze, ‘ik luister naar de levenspelgrimage.’

“Wij mensen moeten ons een weg vinden door het leven. Dat leven is als een pelgrimstocht; een lange reis vol verleiding en gevaar. De strikken van de duivel staan overal opgesteld. Dat maakt de wereld tot een oord vol verderf waartoe de levenspelgrim maar het beste zoveel mogelijk afstand bewaart. Toch moet de mens er doorheen en iedere dag kiezen tussen goed en kwaad. Aan het eind wordt de balans opgemaakt,” schalmt de stem in mijn oren.
“Jheronimus Bosch schilderde de levenspelgrim op de buitenzijde van het Hooiwagendrieluik en van de Landlopertriptiek.”

‘Wat heb ik hier zin in,’ fluister ik.
‘We moeten ook zeker bij zijn tekeningen gaan kijken. Daar heb ik zin in,’ glimlacht ze fluisterend terug.
De afgelopen weken hebben Marleen en ik er vaak over gesproken en de kranten staan er vol van, de Jheronimus Bosch tentoonstelling in het Noordbrabants museum in ‘s-Hertogenbosch.
Ondertussen stroomt het museum vol met nieuwsgierige mensen, sommigen blijven op gepaste afstand van een schilderij staan kijken, anderen zijn waarschijnlijk zo bijziend dat ze bijna met hun neus de vijfhonderd jaar oude opgedroogde verf kunnen ruiken.
We lopen van Het narrenschip via De navolging van Christus naar De landloper.
Ondertussen heb ik de geluidsknop van de audiotour gevonden en de man wat zachter kunnen zetten.

“Een reiziger loopt aan een herberg voorbij. Het hek was voor hem gesloten. Waar komt hij vandaan en waar gaat hij heen?” vraagt de stem.

‘Ik heb geen idee,’ mompel ik en probeer me een beeld te vormen van de steden en dorpen van die tijd. Ik ken nog wel wat verhalen van meneer Vernhout, een onderwijzer die me met zijn magische stem zo in het verleden kon zetten. Maar volgens mij heeft hij nooit verhalen vertelt over Jeroen van Aken en dat terwijl de lagere school vlak bij het centrum van de Bossche binnenstad stond.
Kwam de reiziger uit een stad uit 1500, die ommuurd was door wallen en vluchtte hij weg van de wrede hertog of was de zwerver door de hertog de stad uitgezet, omdat landlopers nu eenmaal niet in de stad thuishoren en gewoon op weg zoals hij altijd op weg was?
Net als ik heeft ook de stem het antwoord niet.
In de lange brede gangen en de grootsheid van de ruimten ben ik Marleen al snel kwijt. In de hal met de pentekeningen vind ik haar terug.
Als er één mooi kan tekenen en schilderen, is zij het wel. Ze staat te kijken naar een tekening van een hellelandschap met fantastische monsters en gedrochten.
Eerlijk gezegd heb ik wel genoeg fantastische wezens gezien en snak naar een rust moment.
‘Ik loop even door naar de volgende ruimte, jij hebt vast nog genoeg te zien aan al die kleine tekeningen,’ zeg ik geeuwend.
In het midden van de volgende hal staan een aantal banken die volledig bezet zijn door oudere mensen. Zodra er een plekje vrijkomt, plof ik neer.
Op het display van de audiotour tik ik nummer 91 in en kijk tussen de mensen door, naar het schilderij van de vrouw met baard die aan het kruis hangt.

“Wilgefortis was de dochter van een heidense Portugese koning,” hoor ik, “om onder een niet-christelijk huwelijk met een Italiaanse koning uit te komen, bad ze tot God om redding.”

Volgens mij heb ik het volume nu echt goed ingesteld. De stem die eerst zo dominant aanwezig was in mijn oren, komt van zeer grote afstand en is nauwelijks nog te horen. Een stem die over gaat in een lichte galm en daar doorheen hoor ik andere stemmen roepen.

‘De slet! Het is haar eigen schuld.’
Hij hield de tinnen beker in de lucht als teken dat die bijgevuld kon worden.
‘Zou U dat nu wel doen?’ zei Eduardo, ‘U heeft toch wel genoeg op.’
De kastelein schonk zijn beker vol en keek Eduardo vragend aan.
‘Não,’ zei hij in zijn beste Portugees.
Ze heeft U echt geraakt, maar ze krijgt daar morgen ook haar straf voor.’
‘En zo is het,’ zei Lorenzo, ‘we hebben niet voor niets zo’n eind gereisd. Ik wil haar zien hangen!’
Lorenzo maakte in zijn turquoise mantel met brede gouden banden een bijzondere indruk op de andere gasten van de herberg. Ze hadden wel gehoord waarvoor hij uit Italië naar Portugal was gekomen en eerlijk gezegd waren ze het ook met hem eens. Een vrouw moet trouwen als ze uitgehuwelijkt wordt. Zeker een dochter van onze koning. En dan nog wel met zo’n rijke Italiaanse koning. Van die rijkdom gingen zij vast ook profiteren.
Bij de ingang van de herberg stonden twee van zijn lijfwachten.
‘Ik neem er nog één en schenk alle anderen kelken ook nog eens vol,’ riep Lorenzo en hij viel slap tegen Eduardo aan.
Eduardo was wel wat gewend van zijn koning. De man stond bekend als een bruut. Op het eiland Sicilië was er geen ondergeschikte te vinden die niet op zijn knieën viel als de koning langs kwam. Een verkeerde toon, een verkeerde lach en je kon het met je leven bekopen.
Eduardo ondersteunde de koning en knikte naar de lijfwachten.
‘Kom we brengen U terug naar het kasteel. Een nacht slapen zal U goed doen.’
Ze ondersteunden de koning en namen hem mee naar buiten.
‘Een slet is het, ik zeg je …..’
Met die woorden stapte hij over de drempel.
‘Eduardo, waar breng je me heen?’
‘We gaan terug. U moet slapen, morgen is de dag dat ze wordt gekruisigd.’
De buitenlucht bracht de koning weer een beetje bij zijn positieven.
‘Je hebt gelijk, morgen wordt ze gekruisigd en dat is haar verdiende loon.’

‘Je bent het toch met me eens, ze heeft het verdiend om gekruisigd te worden?’ vroeg de koning, terwijl hij in zijn bed kroop.
‘Eerlijk gezegd vind ik het een vreemd verhaal dat me vanavond in de herberg werd verteld. Het is blijkbaar niet de dochter, maar de koning waar U boos op zou moeten zijn. Hij heeft U bedrogen met zijn bebaarde dochter,’ begon Eduardo en keek daarbij zijn koning voorzichtig aan.
‘De koning?’ haspelde Lorenzo met een dubbele tong.
‘Volgens de verhalen had de Portugese koning besloten om zijn dochter uit te huwelijken aan U. Maar tot zijn verbazing wilde zijn dochter niets van zo’n huwelijk weten. Tot die tijd was ze een prinses waar alle prinsen en koningen verliefd op werden en die deed wat haar vader haar vertelde. Maar ineens zei ze dat ze niet wilde trouwen. Ze wilde haar leven aan Jezus geven. De Portugese koning was een heiden en kon het niet verkroppen dat zijn dochter gelovig was geworden,’ ging Eduardo verder, terwijl hij zag dat zijn koning met open mond lag te luisteren.
‘Zou ze misschien toch ….’ zei de streng gelovige Italiaanse koning.
‘Hij liet haar geselen en in een donkere kerker opsluiten. Dat zou haar wel tot nadenken stemmen.’
‘Gelovig!’ had hij geschreeuwd, ‘je gaat trouwen met de koning van Sicilië en niet met Jezus!’
Zeven dagen lang mocht ze niet uit de kerker, zeven dagen had ze alleen maar tot God gebeden met de vraag om een oplossing. Ze wilde kuis leven en non worden.
‘Geen enkele van mijn kinderen zal non worden,’ schreeuwde de koning, ‘jij gaat voor nakomelingen zorgen en me rijk maken, nog rijker dan ik nu al ben.’
En God had haar op de zevende nacht een oplossing geboden. Er was een zwarte baard gegroeid aan haar bleke huid.
De koning was woedend geworden en had zijn dochter laten scheren, maar elke keer groeide de baard weer aan.
Toen besloot hij dat ze gekruisigd moest worden.

Lorenzo lag met grote ogen naar het plafond te staren.
‘Zou ze misschien toch een heilige zijn?’ en hij sloeg een kruisje, ‘zou God dit als een teken aan me laten zien? Een teken dat een verbinding van mensen alleen kan bestaan uit liefde?’
De koning was door slaap overmand en zijn hoofd viel langzaam opzij.

‘Foppe, Foppe wakker worden,’ fluistert Marleen.
‘Dank u wel,’ zegt de man naast me tegen haar, terwijl ik mijn hoofd van zijn schouder haal, ‘mijn vrouw en ik willen nu echt verder.’

Jeronimus Bosch – Sint Wilgefortistriptiek ca. 1495-1505. Olieverf op eiken. Venetië, Gallerie dell’Accademia.

Jorrit De Streekbakker

de streekbakker

Een stoep vol fietsen geeft de plek aan waar ik moet zijn. Ik loop in een oude stadswijk van Nijmegen waar de gemeente samen met de inwoners haar best doet om de wijk bewoonbaarder te maken. Aan het witte zand op de straatstenen te zien is deze weg kortgeleden opnieuw bestraat. Tussen de arbeiderswoningen staan nieuwbouwwoningen.
Willemskwartier maakt zich vandaag op voor een nieuwe bakker in de buurt.
Tegenover de fietsen is een speeltuin waar een originele Indiaanse tipi bevolkt wordt door kinderen in moderne Nederlandse kleding.

‘De Streekbakker’ staat er met grote letters geschreven boven de rode pui van de bakkerij. Binnen word ik verwelkomt door Jorrit, die gelukkig bij de ingang blijft staan zodat hij gevonden kan worden. Want binnen is het druk, heel druk. Allemaal enthousiaste vrienden, familie en kennissen die via een crowdfunding actie mee hebben geholpen om vandaag zaterdag 16 april 2016 de bakkerij officieel te kunnen openen.

De winkel is heerlijk licht ingericht, wit en veel ruimte. Aan de rechterkant een lange houten tafel met banken en stoelen, zodat je ook grote mokken thee of koffie kunt drinken met daarbij een heerlijk stuk brood. Een heerlijk stuk brood schrijf ik, maar daarmee doe ik het brood en de bakker te kort. Op zijn website schrijft Jorrit:
“Als je kiest voor brood van De Streekbakker, kies je voor beleving. Je ziet waar het brood vandaan komt, je kunt het bakken van het brood zelf ervaren en de geur, de smaak en de aanraking van het brood zijn een beleving. De broden en koeken van De Streekbakker worden gebakken met natuurlijke ingrediënten. Het graan van deze producten wordt verbouwd door Andre Jurrius van Ekoboerderij De Lingehof in Hemmen en gemalen door Bart Mols van korenmolen De Vlijt in Wageningen.”

In de bakkerij kom ik Suzanne tegen, die geen moment rust heeft met zoveel mensen die haar en Jorrit willen zien en spreken. Terwijl de ovens hun werk doen om straks een aantal saucijzenbroodjes te produceren zie ik Huub, hun zoontje, rondlopen en de mooiste bellen blazen.

Achter de bakkerij staat de houtoven waarmee Jorrit regelmatig op allerlei festivals aan het werk is om appelkaneelbroodjes te verkopen. In de rook van de oven staat een fiere man trots om zich heen te kijken. Het blijkt de oud leraar – brood en banket – van Jorrit te zijn. Hij heeft me alles vertelt van de deegkneed-, oprol- en langmaakmachines, desemautomaten, bakplaten en werktafels. En ondertussen smul ik van de pizza broodjes die om de paar minuten de oven verlaten.

Mocht je ooit in de buurt zijn, ga gerust eens binnen en smul van zuiver natuurlijke producten bij een vers gezet bakje koffie (of thee):
‘De streekbakker’, Thijmstraat 119, Nijmegen

Engel zonder hoofd (2)

Takot subo

vervolg van Engel zonder hoofd ………
We lopen naar het einde van de begraafplaats, daar waar een groot houten kruis op een heuvel waakt over een ieder die hier rust. De engel wijst ons na alsof het zeggen wil: het is goed zo, sla je armen om elkaar heen. Niet alles in het leven is te begrijpen.

‘Zal ik met je mee teruglopen?’
Aan haar vertragende pas merk ik dat ze twijfelt.
‘Tot aan het huis,’ zeg ik.
De snelheid van haar wandelpas klopt weer met zoals ik die altijd al ken. Ik versnel de mijne zodat ik weer naast haar loop.
‘Morgen is er muziek in de stad,’ zeg ik, ‘in de avond. Misschien heb je zin om mee te gaan?’
We lopen de wijk weer in waar vaders en moeders doelgericht hun automobielen van plek A naar plek B verplaatsen. Nog twee straten en dan staan we voor haar huis.
‘Het is een band met vrolijke Nederlandse muziek.’
Ze draait haar hoofd en kijkt me met haar bruine ogen aan.
‘Ik laat het je morgen weten,’ zegt ze en loopt haar straat in.
In de voortuin van haar huis staat een klein monumentje, een takotsubo kruik met een vrolijk kijkende stenen inktvis die zijn tentakels om de kruik heeft geslagen, een klein bosje bloemen en een foto van haar moeder.
‘Jij mag het wel weten,’ zegt ze.
Ik ben doodstil en kijk haar aan.
‘Ja, jij mag het wel weten.’
Ze knielt in de voortuin bij het bosje bloemen en zet het vaasje recht.
‘Gisteren heeft hij het me verteld,’ begint ze, ‘misschien had hij dat niet moeten doen. Ik vraag me oprecht af of ik het wel had willen weten.’
Ik kniel naast haar neer en streel een streng haar achter haar oor.
‘Mijn moeder is gestorven aan het gebroken hart syndroom.’
Een dikke traan rolt over haar wang.
‘Ze stierf op vaders sterfbed toen hij iets in haar oor fluisterde. Ze moet het al die jaren wel geweten hebben.’
Ze kijkt naar haar huis en staat op.
‘Zullen we nog een blokje om lopen?’ vraag ik en pak haar bij de arm.
Ze kijkt achterom en pakt mijn arm stevig vast.
‘Haar hart moet op dat moment zo groot zijn geworden dat het gebarsten is, vandaar de vaas. Al die jaren heeft ze het geweten, dat weet ik zeker. Maar ze heeft ons nooit geloofd of geholpen.’
We lopen de steeg achter haar huis in.
‘Gisteren heeft hij het me verteld.’
In de achtertuin staat haar broer een sigaret te roken.
Ze laat mijn arm los en loopt aarzelend op haar broer af.

Ik blijf bij de poort staan en zie hoe ze naar elkaar kijken.

Engel zonder hoofd

engel zonder hoofd

‘Mijn broer moet weten dat ik veilig ben en niets mankeer,’ zegt ze terwijl we de straat uitlopen.
‘Dat kan ik me voorstellen, maar zou je dan niet terug gaan en het hem vertellen?’
Auto’s volgeladen met kinderen rijden voorbij. Een eindje verderop rijden kinderen op de fiets met sporttassen, hockeysticks en koptelefoon.
‘Hij is nu nog thuis,’ zeg ik, terwijl ik mijn pas versnel om haar bij te houden.
Ik heb wel vaker met haar gesproken over haar broer, maar volgens mij gaan mijn woorden haar oren niet in.
Ze heeft haar bergschoenen aan en gezicht strak naar voren. Ik weet dat ik beter stil kan zijn.
Het is zaterdagochtend. De huisvaders en – moeders krioelen over de wereld om hun spruiten bij sport – of muziekles af te gooien, daarna door te gaan naar de schappen vol kruideniersspullen om de goederen daarna op te slaan in hun kasten en kelders.
Het geluid van de neergaande spoorbomen trekt me uit mijn wandelende gedachten.
‘Hij zal blij zijn om je weer te zien.’
Even kijkt ze me aan. Haar ogen lijken te zeggen: hij begrijpt het echt niet. Daarna kijkt ze weer strak voor zich.
‘Ik zal je laten zien waar ik de afgelopen dagen ben geweest,’ zegt ze.
We lopen over een modderig pad tussen hoge beukenbomen, slaan rechtsaf en komen bij een oude begraafplaats.
Ik lees de tekst van een gebroken grafsteen: Voorbijganger, ach sta even stil en bid voor mijn zielenrust. Labora sicut bonus miles christu jesu. Lijd met de anderen als een goed soldaat van Christus Jezus.
Ik kijk opzij en zie een glimp van haar gezicht die zich schuilt houdt achter haar lange blonde haren.

‘Het kan toch nooit zo erg zijn, dat je ’s nachts niet meer naar huis gaat?’
Ze toont me een plek onder de juniperus communis, de jeneverbes. Het symbool van kuisheid heeft met haar takken een plek gemaakt die niet zomaar vrijgegeven wordt.
‘Hier had ik je nooit gevonden,’ zeg ik.
‘Je mag dit aan niemand vertellen, echt aan niemand!’ zegt ze stellig. We treden haar toevluchtsoord binnen. Hierbinnen is het droog en voelt het warm. Een heg grenst aan de bes. En door de bladeren zie ik een engel bij een grafsteen, een engel zonder hoofd. De heilige engel, die aangesteld is over het paradijs, de slangen en de Cherubijnen, is als een boodschapper die alleen met gebaren duidelijk kan maken wat er is gebeurd.

Ze is geknield en haar woorden komen in flarden binnen.
‘Genadevolle Maagd,….! Ik wandelde in mijne onschuld. ……. Waak over mij, bescherm mij in het veilig toevluchtsoord van Uw Onbevlekt Hart. Amen.’
‘Wat! Wat heb je gezien? Wat heeft ie je gedaan?’
Ik schrik van mijn stem. De boosheid verjaagt de duiven die net nog rustig op de takken zaten. Ik zie een traan over haar wang rollen.
‘Het is goed zo, ik ga mee naar huis,’ zegt ze terwijl ze opstaat.
‘Ja maar,….’ begin ik, maar ze legt een vinger op mijn lippen.
‘Het is goed zo.’

We lopen naar het einde van de begraafplaats, daar waar een groot houten kruis op een heuvel waakt over een ieder die hier rust. De engel wijst ons na alsof het zeggen wil: het is goed zo, sla je armen om elkaar heen. Niet alles in het leven is te begrijpen.

Een droom aan zee

Beeld aan zee

Aan een tafeltje in het Kurhaus en kijk uit over de woeste zee. Het is springtij. Niet alleen het hoogwater is dan hoger, ook het laagwater is lager dan gemiddeld. De zon, maan en aarde staan vandaag in een rechte lijn. Alhoewel er van een zon geen sprake is. Het zeewater wordt door de stormwinden opgestuwd. Ik zie het verschil niet meer tussen de golven en de lucht.

Via de hoofdingang met zijn zware draaideuren zijn we de grote hal binnengekomen en hebben het tafeltje recht in het midden uitgezocht. Aan de wanden hangen foto’s van vroeger. Lang geleden lieten mensen zich op een kar door paarden de zee in trekken om reumatiek, zenuwziekten of zwaarlijvigheid tegen te gaan. Vandaag kan ik blijven zitten en komt de zee vanzelf naar mij toe.
Mijn vroegere roodharige wiskunde leraar komt op me af en vertelt me dat ik nooit de hoofdingang van het Kurhaus mag nemen, als ik foto’s van vroeger wil bekijken. Het is net als bij de stelling van pythagoras, die beklim je ook altijd via het gebouw ernaast.

Ik zie je naar buiten lopen over de, door de Spaanse toparchitect Manuel De Solà-Morales ontworpen, moderne boulevard. Jouw jas is dichtgeknoopt tot aan je kin. Je houdt jezelf vast aan je fototoestel. Naast een van de beelden ga je zitten, met een rechte rug en je benen gestrekt vooruit. Als in een sprookje worden je benen steeds langer en ik kijk langs jullie vier voeten en zie vrolijke gezichten.

Op het strand staat een uit karton opgebouwde graafmachine met 5 armen. Door de golven en de regen zakt hij arm voor arm in elkaar op het strand. De golven zijn ondertussen mensenhoog geworden. Vier mannen springen in het water om een vrouw te redden en honderden andere mensen kijken stoïcijns naar dit gebeuren en lopen daarna verder, waarbij hun hoofden nog net boven het water uitkomen.

Naast me zit een oude Zeeuwse boerin. De vrouw draagt een ondermutsje van pique met een wit kraakrandje  Rond haar hals draagt ze bloedkoralen met een rond gouden slot. In het midden van het slot een grote bloedkoraal. Ik kijk haar in paniek aan. Jij moet naar binnen komen voordat je ziek wordt. Ze mompelt in een onverstaanbaar dialect. Als ik beter naar haar kijk zie ik dat er een Engelse ondertiteling is geprojecteerd op haar mouwlief. Ze vertelt me dat jij helemaal geen tijd hebt om ziek te worden. Van 1 januari tot 31 december moet er namelijk gewerkt worden.

De ober blijft heen en weer lopen en zet mijn tafel vol met lekkere hapjes. Gerechten waarvan ik eindelijk weer de namen kan uitspreken. De knappe eigenaar van de hapjes komt naast me zitten en haalt uit zijn binnenzak tien ansichtkaarten die aan elkaar vastzitten en als een harmonica uitwaaieren. Vijf afbeeldingen van wijze en vijf van dwaze maagden en allemaal een ongelofelijk knap uiterlijk.

Er wordt op het raam geklopt en een oude statige vrouw zegt me dat de golven bestaan uit verschillende kleuren. De kunstenaar heeft dit aangebracht met een stof die een kleur reflecteert. Het is ge-pig-men-ti-seerd.

Als ik achter me kijk zie ik je lopen in een hele hoge fabriekshal. De geluiden van jouw hakken kaatsen door de hal en mijn hoofd. Ik zie je steeds kleiner worden. Tot je als een stip achter de trein verdwijnt.

Geen dier’der plek voor ons op aard,
Geen oord ter wereld meer ons waard,
Dan, waar beschermd door dijk en duin,
Ons toelacht veld en bos en tuin.
Waar steeds d’ aloude Eendracht woont,
En welvaart ‘s landsman’s werk bekroont,
Waar klinkt des Leeuwen forse stem:
“Ik worstel moedig en ontzwem”

Vorm en leegte

Omgevallenboom

Het is een herfstdag, waarbij de zon laag aan de horizon staat en de wind mijn handen en voeten als steen betoveren. In het bos zie ik een boom liggen. Hij ligt er al een tijdje. Misschien slachtoffer geworden van de juni storm 2011 in Vught?

Ik weet nog goed dat ik training stond te geven op de atletiekbaan en de lucht veranderde in een apocaliptisch schouwspel. Ik floot naar mijn dochter die aan de andere kant van de baan aan het trainen was. Rennen en fietsen. We werden als een gek naar huis geblazen. De fietsen hadden we net in het schuurtje ondergebracht toen de regen met grote emmers over ons uitgestort werd en de wind zo hard aantrok, dat ik de deur amper in zijn sponning terug kreeg.

De boom zal toen wel uit zijn vorm geblazen zijn. Van de boom verwacht je dat deze verticaal omhoog staat en zo zijn wereld overziet. Nu ligt hij uit vorm, horizontaal en na al die jaren vergaat hij steeds verder. De inhoud van deze niet-gevulde vorm heeft andere planten ruimte gegeven en ook ruimte aan de najaarszon. De vorm vergaat steeds verder en brengt ruimte aan de leegte. Als we niet wisten van de boom die hier rechtop heeft gestaan, dan wisten we nu ook niet van de leegte die hij achter heeft gelaten. Vorm en leegte horen bij elkaar.

‘ Zo, Shariputra, zijn alle dingen naar hun aard leeg. Ze hebben een begin noch een einde.’

Ik heb, ondanks de koude, even plaatsgenomen op de omgevallen boom. Ik voel de kracht van het nog sterke hout. De bast die afbrokkelt. Ik plaats mijn handen op de stam en neem zijn energie in me op. Dit ritueel geeft me kracht om andere mensen te ontmoeten. Rituelen zijn voor mij een vorm van verbinding aangaan. Een verbinding met mijzelf, met een ander of het andere. Soms houden ze me af van waar ik echt mee bezig wil zijn. Lees daarvoor het verhaal van de 950 gaten. Als er angst bij om de hoek komt zetten, kunnen mijn rituelen verzanden in dwangmatig gedrag en word ik vastgehouden. Zodra ik me daar bewust van ben, wil ik naar de leegte. De leegte die hoort bij dit ritueel. Leven in die leegte is nog spannender dan leven met de vorm. Vorm geeft houvast, daarvan weet je wat de betekenis is. Van leegte weet ik nog weinig. Een periode in mijn leven mocht ik niets doen, een vorm van leegte die ongelofelijk moeilijk in te vullen was, ongelofelijk moeilijk leeg te houden.

Toch ben ik blij dat ik af en toe mag terug vallen op de vorm, even zitten op de boom.

K’nijn in Benin

Boekjebenin

Het busje danst over de snelweg. Ik verminder vaart met de bedoeling om nog enigszins veilig thuis aan te komen. In het busje zitten een aantal mannen. De een kijkt zijwaarts uit het raam, aan niets is te zien of hij het ritje leuk vind of niet. Een ander zit hevig te springen op de achterbank. In een repeterend ritme zet hij met twee handen en voeten af, springt in zithouding de lucht in en landt weer op de stoelzitting. Naast hem zit een man die in zijn handen wrijft en die handen vlak bij zijn neus en voor zijn rechteroog houdt. En midden in het busje zit Toon. Toon bekijkt de situatie, schudt zijn hoofd en zegt zachtjes: ‘Ze zijn allemaal gek.’
Stapvoets rijd ik de straat in.
‘En hier woon ik dan,’  zeg ik, ‘hier gaan we een kopje koffie drinken.’
‘Met een koekje,’ fluistert Toon erachter aan.
De mannen zitten aan de achterkamer tafel. Gelukkig zit de springer stil, aangezien ik er niet zeker van ben of mijn stoelen de kracht van zijn sprongen aan kunnen.
Toon kijkt ondertussen rond. Ik zie dat hij krachtig slikt en zegt: ‘Foppe heeft een k’nijn in kamer.’
Hij draait zich om naar mij en kijkt me met grote ogen aan. Daarna kijkt hij weer naar de konijnenkooi en zegt nogmaals: ‘Foppe heeft een k’nijn in kamer.’
In de jaren daarna, als ik op de groep kwam waar deze mannen woonden, was steeds het eerste wat Toon tegen me zei: ‘Foppe heeft een k’nijn in kamer.’ In het begin vertelde ik hem nog wel dat het konijn al tijden dood was, maar dat weerhield hem er niet van om zijn verbazing steeds weer opnieuw uit te spreken.

Hier moest ik aan denken toen ik afgelopen vrijdag bij het Liliane fonds in ‘s-Hertogenbosch was. Het fonds biedt al 35 jaar hulp aan de allerarmste kinderen met een handicap in Afrika, Azië en Latijns-Amerika. En ter gelegenheid van die 35 jaar is er een boekje uitgekomen: De ‘bezeten’ kinderen van Benin.
Bram van Ojik (Groenlinks) en de twee schrijvers, Annemarie Haverkamp en Bob van Huët vertelden hun verhalen over Benin, een republiek aan de Afrikaanse westkust. Ze spraken over voodoo en over Joseph Hountovo, de Matthijs van Nieuwkerk van Benin. Een razend populaire presentator die voor het oog van de camera, live op televisie, vertelde dat hij een gehandicapte zoon heeft, een eerstgeborene en door die bekentenis een lans brak voor alle gehandicapte kinderen in zijn land.
En terwijl dat allemaal gebeurt, denk ik aan al die ‘bezeten’ kinderen en de mensen die hen begeleiden en spreek ik zachtjes de hoop uit dat we nooit zullen vergeten dat we in verbondenheid met elkaar leven.

Het stervende kind van Kopenhagen

Hcandersen

Onder een uitgestrekt wolkendek
Sta ik bij de aanlegplek
Waar een Dana net heeft aangemeerd
En het grauwe water in de Nyhavn me kalmeert
In die gekleurde huizen naast elkaar
heeft H.C. Andersen geleefd, zowaar
Tussen de huizen van zeemansplezier
Hield hij zijn aandacht bij het schrijfpapier
Bijna heel zijn leven sleet hij in Kopenhagen
En heeft er Det døende Barn aan de wereld opgedragen
Een gedicht over het stervende kind
En de liefde hen samenbindt

‘ Maar dan moet jij (moeder) wel je tranen drogen
als jij huilt, dan huil ik ook gelijk.
O, ik ben zo moe… ga dicht, mijn ogen….
Moeder, de engel gaat me kussen! Kijk! ‘

Hij was toen eenentwintig jaren jong deze vrijgezel
Een vreemde snuiter, dat blijkt ook wel
Uit de tekst van een kaartje naast zijn bed:
‘Ik ben niet dood, dat lijkt maar zo’, had hij erop gezet
Kopenhagen, een gastvrije stad
waar Hans Christiaan Andersen de wereld vergat
Zijn sprookjes en gedichten zijn geprezen
En worden over de hele aarde gelezen
Als je je ooit in deze stad bevindt
Denk dan nog eens aan het gedicht van het stervende kind

[Gedicht van Willem Wilmink]
Het stervende kind naar H.C. Andersen

Moeder. ik ben moe, nu wil ik slapen,
laat me bij je komen, heel, heel dicht.
En jezelf niet meer aan ’t huilen maken,
want die traan is heet op mijn gezicht.
Hier is ’t koud, en storm is aan de ramen,
maar in dromen, daar is alles fijn.
‘k Zie de lieve engeltjes daar samen.
als mijn ogen maar gesloten zijn.

Moeder, zie je de engel bij me zitten?
Mooi is de muziek ook, hoor je dat?
Kijk, hij heeft twee vleugels, mooie witte,
heeft hij zeker van de Heer gehad.
Groen, rood, geel zie ‘k voor mijn ogen zweven:
bloemen. Heeft de engel dat gedaan?
Krijg ik ook al vleugels in mijn leven,
moeder, of moet ik zijn doodgegaan?

Waarom druk je nu zo op mijn handen?
Waarom ligt je wang op die van mij?
Hij is nat, en toch voel ik hem branden.
Moeder, wij zijn samen, ik en jij.
Maar dan moet jij wel je tranen drogen
als jij huilt, dan huil ik ook gelijk.
O, ik ben zo moe… ga dicht, mijn ogen….
Moeder, de engel gaat me kussen! Kijk!

Willem Wilmink

Geen WK rugby

Televisie

Sinds een maand probeer ik het. Alhoewel proberen niet het goede woord is. 
Sinds een maand doe ik het. 
Dat klinkt al steviger. Zo voelt het nog niet helemaal, maar het gaat de goede kant op.
Een maand geleden heb ik de telefoon gepakt en na een aantal keren doorgeschakeld te zijn, kreeg ik een uitermate lieve medewerkster aan de lijn. 
‘Weet u het zeker? Voor maar 5 euro per maand heeft u het televisie abonnement er gewoon bij hoor!’ zei ze om me te behoeden voor de grootste misstap in mijn leven.
‘Ja hoor, ik weet het zeker. Ik wil geen televisie meer in huis.’

Tja, en daar zit ik nu. Het makkelijke kijkding kan niet meer aan en dus moet ik kijken naar wat ik om me heen zie. Mijn kamer met de boeken, het grote raam dat zicht geeft op een tuin vol planten en vogels. 
Wat ga ik doen met mijn tijd?
Heel langzaam verschuift mijn focus van het alsmaar zwarte scherm, want hij staat er nog wel, naar het papier waarop ik schrijf en teken. En het bevalt me uitstekend.

En toch.
Toch zorg ik dat ik over vier jaar vrienden heb waar ik het WK rugby live kan kijken.

Onmeunig mooi Oman

Woestijn

Overmand door emoties probeer ik het verhaal over Oman op papier te krijgen. Lastig om geuren en gevoelens te beschrijven zonder dat ik uit de sprookjesachtige sfeer word getrokken.

Om me heen ruik ik de geur van wild agarhout vermengt met jong geplukte vanille, die na maanden rijping in de parfum tot haar volle aroma is gekomen. Als de mannen in hun dishdasha (kandura) langs lopen ruik ik Safari van Abdul Samad Al Qurashi, mocht je me binnenkort tegenkomen dan ruik je het wel. Boven hun witte gewaden dragen ze hier een gekleurde kufi, een hoedje in plaats van een om het hoofd geslagen sjaal.

In de souk van het oude Muscat ruik ik juist de scherpe geur van gestold wondvocht van de wierookboom. Oude mannen met hun verweerde gezicht lopen langs op hun slippers en alle mensen hebben schitterend bruine ogen. Waar las ik ook al weer dat mensen met bruine ogen van nature een dominante uitstraling hebben? In de smalle steegjes van de souk, kijk ik slinks links en rechts van me naar de vele koopwaar die hier uitgestald ligt. Een iets te lang oogcontact met de verkopers, allemaal mannen, levert hen het recht op om mij hun winkeltje in te trekken.

Het hele land is een avontuur op zich. Er is een snelweg neergelegd door de bergen. Af en toe worden we ingehaald door plaatselijke sultanaten, die blijkbaar geen probleem hebben met de opgelegde snelheidsbeperkingen. Uit mijn ooghoeken zie ik naast los lopende kamelen ook losse geiten die vrij de weg op kunnen wandelen terwijl ik er met een snelheid van 120 km/uur langs vlieg. Mannen stappen uit een taxi en steken de snelweg over en er komt ons een auto, gelukkig met zijn alarmlichten aan, tegemoet rijden over de vluchtstrook.

Uiteindelijk rijden we het oud dorpje Quriat binnen en merken dat we de enige Westerse toerist zijn. De ogen zijn op ons gericht en het bezienswaardige fort op het dorpsplein is overgenomen door een plaatselijk imam. We lopen één ronde om het fort en zorgen er zo voor dat de muren blijven staan en dat mag ook wel aangezien de forten in Oman schitterende gebouwen zijn. We raken verdwaald in de sloppenwijken van het dorp tijdens onze zoektocht naar de zee. Overal vuilnis en troep op straat, afgebroken huizen naast allerlei gebouwen waar kleine winkeltjes een plekje hebben gevonden.
Als we het einde van het dorp hebben gevonden, staan we aan het begin van een eindeloze woestijn. Vlak land, met donker bruin zand, af en toe een struikje en verder niets te zien tot aan de horizon. En toch moet daarachter de Golf van Oman liggen.