Een droom aan zee

Beeld aan zee

Aan een tafeltje in het Kurhaus en kijk uit over de woeste zee. Het is springtij. Niet alleen het hoogwater is dan hoger, ook het laagwater is lager dan gemiddeld. De zon, maan en aarde staan vandaag in een rechte lijn. Alhoewel er van een zon geen sprake is. Het zeewater wordt door de stormwinden opgestuwd. Ik zie het verschil niet meer tussen de golven en de lucht.

Via de hoofdingang met zijn zware draaideuren zijn we de grote hal binnengekomen en hebben het tafeltje recht in het midden uitgezocht. Aan de wanden hangen foto’s van vroeger. Lang geleden lieten mensen zich op een kar door paarden de zee in trekken om reumatiek, zenuwziekten of zwaarlijvigheid tegen te gaan. Vandaag kan ik blijven zitten en komt de zee vanzelf naar mij toe.
Mijn vroegere roodharige wiskunde leraar komt op me af en vertelt me dat ik nooit de hoofdingang van het Kurhaus mag nemen, als ik foto’s van vroeger wil bekijken. Het is net als bij de stelling van pythagoras, die beklim je ook altijd via het gebouw ernaast.

Ik zie je naar buiten lopen over de, door de Spaanse toparchitect Manuel De Solà-Morales ontworpen, moderne boulevard. Jouw jas is dichtgeknoopt tot aan je kin. Je houdt jezelf vast aan je fototoestel. Naast een van de beelden ga je zitten, met een rechte rug en je benen gestrekt vooruit. Als in een sprookje worden je benen steeds langer en ik kijk langs jullie vier voeten en zie vrolijke gezichten.

Op het strand staat een uit karton opgebouwde graafmachine met 5 armen. Door de golven en de regen zakt hij arm voor arm in elkaar op het strand. De golven zijn ondertussen mensenhoog geworden. Vier mannen springen in het water om een vrouw te redden en honderden andere mensen kijken stoïcijns naar dit gebeuren en lopen daarna verder, waarbij hun hoofden nog net boven het water uitkomen.

Naast me zit een oude Zeeuwse boerin. De vrouw draagt een ondermutsje van pique met een wit kraakrandje  Rond haar hals draagt ze bloedkoralen met een rond gouden slot. In het midden van het slot een grote bloedkoraal. Ik kijk haar in paniek aan. Jij moet naar binnen komen voordat je ziek wordt. Ze mompelt in een onverstaanbaar dialect. Als ik beter naar haar kijk zie ik dat er een Engelse ondertiteling is geprojecteerd op haar mouwlief. Ze vertelt me dat jij helemaal geen tijd hebt om ziek te worden. Van 1 januari tot 31 december moet er namelijk gewerkt worden.

De ober blijft heen en weer lopen en zet mijn tafel vol met lekkere hapjes. Gerechten waarvan ik eindelijk weer de namen kan uitspreken. De knappe eigenaar van de hapjes komt naast me zitten en haalt uit zijn binnenzak tien ansichtkaarten die aan elkaar vastzitten en als een harmonica uitwaaieren. Vijf afbeeldingen van wijze en vijf van dwaze maagden en allemaal een ongelofelijk knap uiterlijk.

Er wordt op het raam geklopt en een oude statige vrouw zegt me dat de golven bestaan uit verschillende kleuren. De kunstenaar heeft dit aangebracht met een stof die een kleur reflecteert. Het is ge-pig-men-ti-seerd.

Als ik achter me kijk zie ik je lopen in een hele hoge fabriekshal. De geluiden van jouw hakken kaatsen door de hal en mijn hoofd. Ik zie je steeds kleiner worden. Tot je als een stip achter de trein verdwijnt.

Geen dier’der plek voor ons op aard,
Geen oord ter wereld meer ons waard,
Dan, waar beschermd door dijk en duin,
Ons toelacht veld en bos en tuin.
Waar steeds d’ aloude Eendracht woont,
En welvaart ‘s landsman’s werk bekroont,
Waar klinkt des Leeuwen forse stem:
“Ik worstel moedig en ontzwem”