Categoriearchief: Fictie

Op bezoek

Koeien

Helaas, vanmorgen was het nat en heiig.
‘Blijf nog even tegen me aanliggen,’ zei ze schor. 
Vooruit nog even dacht ik. Het eten van de vorige dag zat nog in de weg.
‘Maar ik blijf niet al te lang liggen hoor. Er is vandaag genoeg te doen.’

‘Vooruit luiwammes, ontbijt, eindelijk.’
Het ontbijt zag er fris uit na de regenbuien van vannacht. 
‘Is er iets,’ zei ik terwijl, ik nog een hap naar binnen werkte. 
‘Nee hoor, het komt door al die vliegen.’ 
En ze sloeg de traan bij haar oog weg.
‘Je bent toch niet vergeten dat we vandaag met onze vriendinnen hebben afgesproken?’
‘Gezellig!’ zegt ze.
Bij het hek van boer Frans stonden de meesten al op ons te wachten.
‘Nee maar,’ zei Maaike, ‘kijk nu eens, wat een verrassing!’
‘Wat zie je?’
Nieuwsgierig kwam ik dichterbij.
‘Wel, wat zie je?’
‘Volgens mij komt boer Frans eraan.’
‘Zo vroeg al?’
‘Nou ja, er komt in ieder geval iemand aan.’
De andere vriendinnen verdrongen zich ook bij het hek.
‘Je hebt gelijk, maar het is de boer niet,’ zei ik en bleef nieuwsgierig in de verte kijken.
Ik had nog nooit iemand gezien in zo’n mooi blauw vestje met bijpassend glinsterende hoed.
‘Misschien zijn vrouw?’
‘Lijkt me niet.’
‘Ze zal toch niet?’ zei ik verbaasd.
‘Nee, dat doet ze niet!’
‘Maar …, maar dat kastje dan in haar handen?’
En plotsklaps had ze de foto gemaakt.

(Rita de Bruijckere – www.pareltjesfotografie.nl)

Rita

Vis-uele perceptie

Vis

‘En lezer heb je er zin in? Ik vraag: heb je er zin? Ik hoor alleen maar ‘ja’ en ik ook.’

Het gaat over zien en herkennen. Je ziet haar op het plaatje hierboven. Je herkent haar, je herinnert je jouw eerste kom met vissen, je voelt de emotie. Wat een wonder is het, dat zien, herinneren, herkenning en voelen allemaal in een fractie van een moment in je hersenen gebeurt. Een ultieme samenwerking tussen de occipitalis – en de temporale kwab. 
Geen enkel verwijt aan diegenen die dit niet voelen, want je wist het niet. Je had het nog nooit gezien, dus je kan je geheugen, je herinnering er niet bijhalen. Het kan zelfs zo zijn dat je iets wel ziet, maar gewoon niet weet wat het is. Je hebt het nog niet eerder gezien, dus geen herinnering waar je op terug kunt grijpen. Lastiger wordt het als je het wel eerder hebt gezien, maar die herinnering er niet meer bij kunt halen, visuele object agnosie. Je ziet het wel, je kan het beschrijven, maar je kan niet vertellen wat het is. Je ziet haar wel, maar elk moment is een nieuwe kennismaking. Je ziet het gezicht wel, maar herkent het niet, prosopagnosie. 

‘En lezer doe je nog mee, ben je er nog bij!’

Met grote zwarte bolle ogen kijkt ze me aan. Niets in haar blik geeft me een gevoel van herkenning. Nog even kijk ik naar haar en dan zwemt ze verder. De voortzetting van het rondje in haar glazen bol. Tot ze me weer ontmoet en ziet als een totale vreemde.
De heer Hameeteman schreef in 1980 over de bekoring die uitgaat van rustig door het water glijdende vissen. 
De rust herken ik wel. Ik zie het ook in haar, terwijl ze net weer aanzet voor haar volgende rondje. Gisteren heeft ze een sprong gewaagd, dat doet ze wel vaker. Een beslissing die haar op het droge legt, spartelend, beseffend dat dit toch niet de plek is om te kunnen leven. Met natte handen heb ik haar opgepakt en terug gelegd in het water. Het duurde even voor ze de zuurstof door haar lijfje voelde stromen en net op dat moment keek ze me aan. Een seconde voelde ik blijdschap, het leek of ze me herkende. Met mooie kleine zwarte bolle vissenogen en een veel te kleine temporale kwab keek ze me aan.

BB en de wollige wethouder

BBB

Al weken zit ik elke donderdag te broeden op een letterrijm op het terras van tante Truus. Niet dat dit terras zo bijzonder is. Gewoon een rechthoekige ruimte voor het café met aan de linkerkant een windscherm waar ik, als ik mijn vaasje probeer te ledigen, door het glazen beschot de langslopende medemens kan observeren.

En elke donderdag, klokslag 11.00 uur, verschijnt daar eerst Brigitte Bardot. Ze is het niet echt, alhoewel ze een jongere tweelingzus zou kunnen zijn. D’r blonde haar, de dikke volle lippen, haar enorme boezem gestoken in een strak truitje, een smallere taille dan waar tante Truus ooit van heeft durven dromen en benen. Benen die beginnen net boven haar voeten en eindigen in haar bekken. Dat laatste kan ik niet zien, aangezien er een vrij kort rokje overheen getrokken is. Ze wordt gevolgd door een druk pratend bezig baasje met een brede hoed op zijn kanis. Het moeten haast wel een wethouder en zijn secretaresse zijn onderweg van het stadhuis naar de Bartenbrug. Iedere wethouder heeft wel één belangrijk dossier. Iedere stad heeft wel een eigen Bartenbrug.
Vanmorgen heb ik ze uitgenodigd aan mijn tafeltje. Voor een diepte onderzoek. Na het aanschuiven van twee extra stoelen, ik heb zelf aan één stoel genoeg, kom ik er al snel achter dat de hele kwestie nogal moeilijk ligt bij de houder van de wet.
‘Ik trek op een zaterdagochtend de voordeur van mijn bescheiden woning dicht en loop naar de binnenstad,’ zo vertelt hij me.
‘Zo eens in de tijd is het goed om je gezicht te laten zien en hoe kan ik beter in contact komen met mijn kiezers dan lopend in de binnenstad. Onderweg naar de stad, passeer ik de nu wel bekende Bartenbrug en zag uit mijn ooghoeken enkele haarscheurtjes.’
De bolle boos vertelt me verder, dat hij amper: ‘Tijd voor actie’ had uitgeroepen of er was al een nieuwe brug gebouwd. Samen met zijn lieftallige secretaresse, die met het blote billen gezicht is hij daarna gaan kijken en zag tot zijn schrik dat de nieuwe constructie enorm gespannen in elkaar zat. Onze Beauty en haar Beast waren miljoenen euro’s en een brug kwijt.
Ze heeft haar hoge hakken schoenen uitgetrokken en ik zie dat haar been aan de onderkant eindigt in een goed ontwikkelde voet.
Ik heb niet veel verstand van het bouwen van bruggen, gelukkig wel van vragen stellen.
Ik breng het gesprek op het ondertussen neergezette rode wijntje. Natuurlijk is Truus haar wijn niet een echte grand cru uit de Dordogne, maar met onze Brigitte zit ik al snel te praten over het klaar maken van eten met vloeibare Bak en Braad. Niet dat zij met haar veel te lange gelakte nagels ooit een geblust biefstukje heeft gebakken, maar ze had het hem wel eens zien doen in het door de bezige bij gehuurde Bed and Breakfast, terwijl Bambi het betere bed aan het uitproberen was.
Ondertussen ben ik afgeleid door haar rechterbeen. Deze heeft ze over haar linkerbeen gelegd. Ik heb de neiging om met mijn vingers te voelen of het een huidkleurige panty is.
‘….. dat was echt een lastig dossier. Die belangrijke brandwachtcommandant is bij die brand omgekomen en ik werd er verantwoordelijk voor …..’
Blijkbaar mis ik een stuk van het verhaal van de wollige wethouder. Het valt ook niet mee mijn aandacht op hem gericht te houden.
‘ …….. en natuurlijk begrijp ik dat een belangrijk bruggendossier een reden voor ontslag is, maar vreemdgaan en betrapt worden door de boze buurman van het Bed and Breakfast, was waarschijnlijk wel de laatste druppel.’
Ze lopen sindsdien al weken heen en weer tussen stadhuis en Bartenbrug, totdat ze accepteren dat ze echt ontslagen zijn. Het einde van alle wethouders en hun Bambi met zulke belangrijke dossiers.
Hierbij wil ik aantekenen dat Bambi geen alliteratie is, maar gewoon een lief klein witstaarthertje.

Ticket voor de dag

Muur

Ik word wakker in een fabriekshal. Een immens grote rechthoekige ruimte zonder tussenwanden. De vloer staat vol met stretchers, netjes gerangschikt als soldaten die in de morgen bijeengeroepen worden om hun aanwezigheid te bewijzen. 
Het is warm onder de dekens, zo vertrouwd.
Overal liggen mensen te slapen of dromerig uit hun ogen te kijken. De hangende lampen met hun mistige licht bewijzen me een dienst zodat ik niet over het bed van een ander kan struikelen.
Aan de wand het verst bij me vandaan hangt een groot zwart bord zoals ik die ken uit veilinghallen. Op het bord verschijnen steeds andere elektronische getallen. Ik kan ze niet goed zien. Mijn bed staat te ver weg of de cijfers zijn te klein. Met mijn rechter hand maak ik een vuist. Door het tunneltje van die vuist staar ik met één oog naar het bord.
Ik weet het, de baas is vandaag langsgekomen en heeft de tickets voor de dag verdeeld.
Er zitten meer mensen in hun bed te staren naar het bord. Sommigen zijn al opgestaan en lopen naar de kleine deur van de grote buitenmuur.
Er zijn mensen die vaker een ticket hebben gehad, maar voor mij zal het de eerste keer worden. De meesten komen na een aantal uren terug en leggen zich weer neer op hun bed. Maar er zijn er ook die wegblijven.

Vandaag zie ik mijn nummer: 117. 
Ik heb een ticket!
Ik ben zenuwachtig.
Ik stap mijn bed uit. Het mag, ik heb een ticket voor de dag.
Ik loop naar voren, vlakbij de deur krijg ik het kaartje te zien. De tekst is geschreven met een vulpen en de gestileerde letters zeggen: Om 8.00 uur naar het werk gaan en om 16.30 uur weer terug komen.
Mijn dag kan eindelijk beginnen.

Ik stap door de kleine deur naar buiten. Het zonlicht prikt in mijn ogen. Ik draai me om en zie de enorme hal zonder ramen en met de kleine deur. 
Heb ik het lef om vanavond niet terug te keren? 
Welke keus maak jij als je jouw ticket krijgt?

De kleuren van razernij

Kleurenvanrazernij

Bij het oprijden van de oprit zag Floris de buurman al naar buiten komen. Door de voorruit zag hij dat de lippen van de man zeer snel bewogen.
‘Als je dat maar weet, weg met die auto hier!’ Het gebral van de buurman drong door de smalle opening van het portier. ‘Vooruit wegwezen hier, dit is mijn oprit!’
‘Goedemiddag buurman, ik moet eventjes de auto uitladen en dan zet ik mijn auto op een parkeerstrook.’
‘Niks ervan. Moet je nu eens zien, je bent door mijn bloemenperk gereden.’
Floris stapte uit en deed de kofferbak op.
‘Moet je eens kijken wat een mooie tafel ik nu weer op de kop heb getik.’ Floris wees in de kofferbak. ‘Kijk dan buurman. Misschien kan je wel even helpen om hem naar binnen te dragen?’
‘Dat God je door de bliksem mag treffen, weg met die auto, van mijn erf af!’
Floris tilde de tafel met moeite op en droeg hem naar de achterkant van het huis.
‘Als je hem niet binnen 5 minuten weg hebt gehaald, bel ik de politie.’
Floris trok de achterdeur zich dicht, keek om en hoorde de buurman nog schreeuwen,
‘Ik, ik ….. of ik schop er een deuk in. Of ….’
 
‘Jij doet helemaal niets.’ Floris was via de voordeur naar buiten gekomen en stond nu achter de buurman.
‘Je moet er gewoon eens mee kappen man! Dat gezeur altijd. Je gebruikt je oprit nooit. Je rijdt never nooit niet in die auto van je. Wat is het probleem?’
‘Dat gaat je geen bliksem aan. Het is mijn oprit!’
‘Volgens mij zegt jouw god dat je jouw naaste moet helpen, nou doe dat dan.’
‘Grote Godslasteraar! Het gaat je niks aan, atheïst. De catechismus zegt het al, jij bent geneigd God en je naaste te haten. Je bent geen vredesstichter maar een oorlog uitlokker.’
‘Zo, toe maar. Nu ben ik al diegene die verantwoordelijk is voor de oorlogen in de wereld. Je gaat wel heel ver buurman.’
 
Bij het dichtslaan van de kofferbak zag Floris de buurman staan met gebalde vuisten en trillende lippen. Wie weet was hij toch iets te ver gegaan? Het valt ook niet mee om te leven in deze Godsvruchtige buurt.
 
‘Weet je wat, ik zal je straks wat geld geven voor nieuwe plantjes. Sorry, dat ik daar overheen ben gereden.’
‘Achteruit met die auto, ik hoef je smerige geld niet en waag het niet nog één keer mijn oprit op te rijden.’
 
Floris reed de auto achteruit de straat weer in. Hij voelde de wagen aan de rechterkant iets naar beneden zakken en weer omhoog komen. En zag de buurman in zijn gezicht kleuren van over de rooie rood, naar diep paars.

Als er 1 Fries

Schaatsen

… op het ijs is, volgen er meer.

Een paar dagen geleden werd het ons verteld. Nog voor heel Nederland het mocht weten. “It giet oan.” 
“Ja, schenk de glaasjes maar vol,” zei ik weifelend. We waren uit alle hoeken van Friesland naar Ljouwert gekomen. 
“Zullen we niet eerst met een kop koffie beginnen?” zei Foppe nog, maar dat was praten tegen dovemansoren. De fles oud Friesche Beerenburger stond in het midden van de ronde tafel en Henk, Sven, Foppe en ik zaten eromheen.

“Het was ook wel een heel koude week,” zei Sven, “de eerste nachtvorst was vroeg dit jaar.”
Sven had de wereldbeker schaatsen in Japan overgeslagen en was in Heerenveen gebleven. Als zijn linkerteen begon te jeuken, dan wist Sven dat hij in de buurt moest blijven.

Bij het binnenrijden van Leeuwarden zag ik Us Mem met een sjaal om. 
“De gekte zal weer toeslaan. Dit jaar mogen we allemaal meedoen. Niks geen loting, maar met zijn allen beuken op het ijs.”
Ik zag de spanning op het gezicht van Foppe. Hier hadden we al die tijd naar toe geleefd. Foppe had jaren geleden al een besluit genomen om Kaapstad te verruilen voor het Friese platteland. Terug naar zijn roots.

“Jullie kunnen blijven slapen in onze verbouwde boerderij,” zei Henk. Tot 2007 was hij onze voorzitter. In 1997 had hij de eer om de laatst binnenkomende schaatser af te stempelen. Toen dit een zwartrijder bleek te zijn, sprak hij de onvergetelijke woorden: ‘Oh, dan bent u de laatste officiële zwartrijder.’ 

Slapen was de eerste uren nog niet aan de orde. Ik moest ook bekennen dat ik het niet zo slim vond van ons om alcohol te nuttigen. We moesten nog rijden, de Alvestêdetocht, een kleine 200 km. Maar ik had eens gelezen dat je warme voeten kreeg van Beerenburg en die voeten van mij waren op dit moment ijs, maar dan ook ijskoud.

Die avond zaten we tot laat in het centrum van Liwwadden te wachten tot de start in de Frieslandhal. Rond 6 uur moet het geweest zijn, dat we met zijn vieren vlak bij elkaar stonden, straks zou het startschot klinken. Sven legde zijn warme hand op mijn schouder en schudde me even flink door elkaar. Daar knalde het schot, we duwden en vochten ons een weg naar buiten.

‘Hé, wordt eens wakker jongen. Wakker worden!’
Mijn vrouw schudde aan mijn schouders.
‘Wat ben je toch aan het doen? Je schopt me met je ijskoude voeten. Waar droom je toch over? Er is niets aan de hand, rustig maar.’
Ik keek wazig de donkere slaapkamer in en voelde dat mijn neus boven het dekbed had geslapen.
De eerste nachtvorst was over Nederland getrokken. Ik kon bijna niet wachten op het ijs.

Een Fries begint pas te ontdooien als het gaat vriezen en hoe zit het met jou?

Oorzaak ADHD ontdekt?

Knoopcelbatterij

“Kinderartsen waarschuwen voor gevaar knoopcelbatterij” staat er deze week met grote letters op nu.nl. In het artikel wordt gemeld dat kinderartsen steeds vaker kinderen te zien krijgen die dit soort batterijen inslikken en door de chemicaliën uit die kleine accu’s beschadigingen krijgen aan de slokdarm. 

Ik weet dat die batterijen nog véél meer beschadigen. Ik ben geen wetenschapper. Ik ben een kundige, ja zelfs een ervaringsdeskundige. Mijn buddy, Jochem, heeft me aangeraden om het onderwerp breder in de maatschappij te zetten. ‘Dat is goed voor jouw afkickproces,’ zegt hij en ‘je wordt er echt nog rustiger van.’ Jochem kan het weten, meneer Myjer is de rust ‘himself’.

Om het uit te leggen moet ik je meenemen naar mijn jeugdperiode. Daar is het al misgegaan. Ik zie mijn vader nog in de avond, want overdag werd er in die tijd gewerkt, zijn nieuwste horloge van zijn pols nemen. Met een kleine schroevendraaier en een ingespannen gezicht werd de deksel verwijderd en een heel klein plat batterijtje uit zijn houder gewipt. Gewipt zeg ik, want op hetzelfde moment was het kleine accuutje met een grote boog de kamer ingeschoten. Ik heb het nooit aan mijn ouders vertelt, maar zo’n kleine glimmende knoopcelbatterij stopte ik in die tijd graag in mijn mond. De dagen zijn daarna nooit meer geworden zoals vroeger. Ik stuiterde van de dageraad tot de avondstond. Steeds alert op rondslingerende knoopcellen.
Naar mate ik ouder werd, werd het steeds makkelijker om ’te scoren’. Bouwmarkten verkochten de verschillende soorten kleine batterijen met kwantum korting.
Vol bewondering en volkomen gebiologeerd keek ik dagenlang naar televisie commercials over konijntjes die heel irritant steeds maar op trommels bleven slaan, terwijl hun vriendjes al lang geen energie meer hadden.

Achteraf, alle feiten op een rijtje zettend, begrijp ik waarom ik zo druk was. 
Sinds een paar jaar ben ik afgekickt, met dank aan Jochem. Ik slik de accu’s niet meer. 
Mocht je symptomen herkennen en wil je erover praten? De organisatie VeiligheidNL zal in de toekomst ouders en kinderen begeleiden bij deze inname problematiek. Daarnaast is er nog ruimte in mijn zelfhulpgroep.

Een fabelachtig sprookje

Bosbeekje

Er was eens ……. en ze leefden nog lang en gelukkig. En zo zal het altijd blijven. Een zedenles voor iedereen die het wil horen. En wee diegene die het moraal van het verhaal niet ter harte neemt. 
Veel lees plezier!

In een bos hier niet ver vandaan woont een meisje met haar vader en moeder. Het meisje heet Esmeralda. Haar vader is houthakker in het bos. Elke dag gaat hij fluitend naar zijn werk.
Op een dag heeft hij zijn brood vergeten mee te nemen.
“Esmaralda wil jij deze boterhammen naar je vader brengen?”
“Natuurlijk mama”, zegt Esmeralda.
Heerlijk, denkt ze. Even lekker een eindje door het bos lopen en dan bij papa kijken hoe hij het hout hakt. Dat is altijd lachen. Hij hakt namelijk zo snel en hard dat de stukken hout om zijn oren vliegen.
“Mama,” vraagt Esmeralda, “is het goed dat Boris ook met me mee gaat?”
Boris is de hond van Esmeralda en die staat al te springen bij de deur.
“Dat is goed,” lacht mama. “Met Boris bij je, kan je vast niet verdwalen.”
 
Esmeralda kent het bos op haar duimpje en met Boris erbij is het nog leuker.
“Whaf, zullen we langs het beekje lopen?”
“Oké, maar ik heb wel mijn goede kleren aan, die mogen echt niet vies worden,” zegt Esmeralda.
Als ze nog maar een klein stukje weg zijn, horen ze Karel de Kraai.
“O nee,” zegt Esmeralda, “daar komt die lastpost weer aan”.
“Krraa,” zegt Karel de kraai. “Ik ben geen lastpost, ik kom je vandaag alleen maar helpen. Wat heb je daar bij je?”
“Brood voor papa en voor niemand anders,” zegt Esmeralda.
Ze kent Karel wel een beetje, die heeft altijd honger.
“Krrood, mmm lekker”.
“Nee, brood zei ik”.
“Juist, krrood,” krast Karel de kraai.
 
“Krraa, misschien kan je me even helpen? Mijn nestje is uit de boom gevallen en ligt in het water van de beek. Kan jij dat met een tak even uit het water halen en weer in de boom leggen, krraa?”
Esmeralda is een meisje dat altijd anderen helpt.
“Natuurlijk zal ik je helpen,” zegt ze.
Ze doet haar mooie jasje uit, legt de boterhammen op de jas en vraagt of Boris even een grote tak wil zoeken. Dat wil Boris wel. Hij vindt de grootste tak die hij kan vinden.
Heel voorzichtig loopt Esmeralda naar de waterkant. Het is een beetje glad en modderig. Ze mag haar kleren niet vies maken had mama gezegd. Ze doet nog een klein stapje. Haar schoen raakt het water net niet. Nu buigt ze zich voorover. Met de tak in haar handen probeert ze het nestje te raken. Ze moet nog iets verder buigen. Ze ziet niet dat haar schoen een klein beetje uitglijdt en in het water terecht komt. Ze voelt en ziet niets. Ze ziet alleen maar het nestje en de punt van haar tak. Met haar tong een klein beetje uit haar mond, kan ze het nestje net raken. Het lukt, het lukt en ze trekt het nestje naar zich toe.
 
“Het is gelukt,” roept ze.
“Kraa, krrood lekker,” kraait Karel.
Esmeralda ziet dat de kraai het zakje met boterhammen voor papa in zijn snavel heeft.
O nee, denkt ze. Ze ziet nu ook haar vieze schoen. Zelfs haar sok is nat en zit vol met modder. Wat zal mama boos zijn. Papa’s boterhammen weg en haar kleren helemaal vies.
 
Net als Karel de Kraai wil wegvliegen met de boterhammen roept Esmeralda: “Kijk, daar is je moeder.” 
Karel de kraai kijkt om en op dat moment pakt Esmeralda de boterhammen van Karel af.
Boris blaft nog heel hard: “Afblijven vervelende vogel.” En Karel vliegt van schrik weg in een boom. Zonder de boterhammen.
In de boom zit Karel de Kraai zacht te krassen
“O, wat ben ik toch een dommerd, kraa. Nu heb ik geen nestje en geen krrood”.
 
Esmeralda en Boris lopen snel door naar papa. En als ze hem gevonden hebben, vertellen ze het hele verhaal.
Papa moet wel lachen om die gekke Karel de Kraai. Hij geeft Boris een stukje van zijn boterham. Esmeralda krijgt een hele boterham en papa zegt dat hij de natte voet van Esmeralda helemaal niet erg vindt.
 
 

Een onmogelijke liefde

(Fictief verhaal naar aanleiding van een legende uit Riga: De Zweedse poort – Ik hou echt van hem.)

Zweedsepoort

Andreas Magnuson voelt de spanning in zijn lichaam oplopen. Een heerlijke spanning, want vanavond zal hij zijn geliefde weer ontmoeten. “Weet je zeker dat je alleen gaat? Zal ik niet meegaan?” vraagt Holger. “Je loopt een groot risico, vroeg of laat gaat het uitkomen”. Toch waagt Andreas zich in zijn eentje die avond op straat, op weg naar Sankla Mildrov.

In de Letse stad Riga heerst een serene stilte. Sinds de Zweden de stad hebben ingenomen is het wekenlang onrustig geweest en nu lijkt het of de mensen de bezetting geaccepteerd hebben. Al die weken heeft de Zweed Andreas uitgekeken naar dit moment. Hij volgt de contouren van de huizen in de schaduw van de schaars verlichte straten. Sankla woont tegenover het huis met de zwarte katten. De deur van haar huis staat op een kier. Snel glipt hij naar binnen en sluit de deur. 

Bovenaan de trap staat de schone Sankla. Andreas blijft haar van een afstand bekijken. “Engel van mij, je bent iedere keer nog mooier dan de beelden in mijn dromen.” In een paar sprongen is hij bovenaan de trap en staat vlak voor haar. Zijn hand streelt haar gezicht. Een lok van haar bijna zwarte haar legt hij achter haar oor, waardoor haar stralende oog zichtbaar wordt. Het oog dat zijn hart laat gloeien. “Sankla, ik verlang naar de dag waarop onze ontmoetingen niet meer heimelijk hoeven te zijn.” 

Sankla drukt een kus op zijn wang. Door de warmte van haar huid, smelten de woorden die Andreas in zijn hoofd heeft. Zijn sterke armen strelen haar teder, zijn mond zoekt de warme zoete smaak van zijn Letse vriendin. De barrière van de sprekende taal wordt geslecht door de lichamelijke taal van hun liefde. 

In de vroege ochtend sluipt Andreas het huis van zijn geliefde uit. In de verte ziet hij de mensen met groentekarren richting de markt lopen. Andreas neemt de kortste weg naar zijn regiment dat net buiten de stad is gelegerd. Bij de stadspoort blijft hij even staan. Hier heeft hij haar voor het eerst ontmoet, zijn Letse godin.

Die middag zien Holger en Andreas een rumoerige menigte bij de stadsmuur. “Andreas” zegt Holger, “zullen we gaan kijken wat er aan de hand is?”. Andreas houdt zich liever afzijdig van wat de bewoners van Riga bezig houdt. Martelingen zijn afgeschaft onder het Zweedse bestuur, maar hij weet dat ze nog illegaal voorkomen. Soms is het beter de woede van de stadse inwoners oogluikend toe te staan en daarbij zelf op afstand te blijven. “We gaan vanavond de stad in”, zegt Andreas, “en zullen dan vast wel horen wat er gebeurd is.”

Die avond lopen Andreas en Holger de stad binnen. Bij de poort horen ze een fluisterende stem. Een verdrietig, fluisterende stem. Er is niemand te zien en toch horen ze een stem die één zin blijft herhalen. Ze vervolgen hun weg naar het café waar het Zweedse leger getolereerd wordt.

In het café wordt Andreas aangesproken door een cavalerist. “Andreas, jongen, goed om jou te zien”. Met een stralend gezicht houdt de aangeschoten man Andreas vast bij zijn schouder. “Moet je nou toch horen wat er gebeurd is”.  “Weet je nog dat jij een tijd geleden die vrouw uit Riga hebt gepakt.” Het bloed stroomt uit Andreas gezicht. Wat hij verder hoort komt binnen in een roes van woorden. “Vanmorgen hebben de inwoners van Riga haar uit haar huis gehaald en naar de beul bij de poort gebracht”. “Je raad nooit wat ze met haar hebben gedaan”, lacht de man. “De beul heeft haar ingemetseld in de poort van de stad.”

Andreas vlucht het café uit. Als een bezetene rent hij over de keien van de kleine straten van Riga naar het huis van Sankla. De ramen en de deur van haar huis zijn dichtgespijkerd met planken en op de muur staat met verf geschreven: “Hoer van de Zweden”.

Andreas voelt de hand van Holger op zijn schouder. “Kom Andreas, weg van hier, voordat de mensen je herkennen.” Zwaar steunend op het lichaam van zijn vriend draait Andreas zich om. Bij de poort gekomen, zakt hij door zijn knieën. Hij hoort Sankla’s betoverende stem fluisteren: “Maar ik hou echt van hem!”.

Eeuwige jeugd

Graal

Wat was mijn moeder kwaad. Met een ferme veeg van haar arm, smeet ze alle tinnen borden en bekers in één keer van de tafel. “Zo kan ik toch nooit een gezin groot brengen”, schreeuwde ze. “Ze hebben verdorie de hele avond maar 1 karaf wijn besteld en 1 brood. En fooi zat er al helemaal niet in.” Het geluid van het kletterende servies klonk nog na in mijn oren, net als de stem van mijn moeder. Een groep van dertien mannen had vanavond in onze herberg een maaltijd gebruikt. Bij het weggaan zag ik woede, schok en verdriet in de ogen van de mannen. Eén van de mannen keek mij een ogenblik kalm en vredig aan, een blik die tot diep in mijn ziel voelbaar was.
Nu bijna tweeduizend jaar later staat dat moment nog helder voor mijn ogen. Ik was een kleine jongen. Later op de avond heb ik de borden en bekers opgeruimd. Eén beker viel me op in het flakkerende kaarslicht. Het leek of de beker was bezet met robijnen en diamanten, hoe ik de beker ook draaide, de edelstenen weerkaatsten het kaarslicht in scherpe flitsen op mijn ogen. Die beker heb ik stiekem mee naar huis genomen en pas jaren later zijn geheim ontdekt.

In het begin was het heel speciaal. Een leven dat niet zou eindigen. Oneindig doorleven, de dood zou geen speler zijn in mijn leven. Ik kon lachen om de mensen die op zoek waren naar het eeuwige leven. Ik speelde mijn rol in al hun verhalen. Gaandeweg de eeuwen kwam ik erachter dat ik de ander niet kon vertrouwen. Dat mensen hebzuchtig en afgunstig zijn. Ik heb vrouwen gehad die probeerden achter mijn geheim te komen. Ik heb ze als heks zien branden, niemand die hen wou geloven en ik, ik zei niets. Vrienden die de beker wilden stelen heb ik moeten vermoorden. Mensen van wie ik hield gingen dood en ik werd steeds eenzamer in een eindeloos leven.
 

Verleden week heb ik de knoop doorgehakt. Er was een tafel gereserveerd voor een gezelschap van dertien mannen. De organisator van de maaltijd was al wat eerder komen kijken of alles in orde was. Het was een aimabele man, met lange haren en bruine ogen. Hij keek me aan met een blik die tot diep in mijn ziel voelbaar was en hij knikte. Vanaf dat moment wist ik dat het goed was en zette mijn speciale beker aan de rechterzijde van zijn bord. Op de tafel had ik één karaf wijn en één brood neergezet. Ondertussen waren zijn vrienden de ruimte binnen gekomen en gaan aanzitten aan de tafel. Alles was klaar voor het laatste avondmaal.

Bij het verlaten van de kamer keek ik nog één keer naar de tafel. De mannen zaten met elkaar te praten. Ik keek nog één keer naar mijn beker en draaide me toen resoluut om en sloot de deur.