Categorie archieven: Column

Column

High five

Pleintje

Ze spelen al weken met elkaar. De jongen met de lange benen en die met de korte. Iedere middag zoeken ze elkaar op, op het pleintje voor ons huis. Het is zo’n pleintje, dat normaal gesproken vol met spelende kinderen is, maar nu even niet. Een pleintje met een betonnen tafeltennistafel en een paal met bord en basket.

‘Oké, jij begint en ik win,’ roept de lange benen jongen.

Veel gepingpongd wordt er niet op de tafel, er worden eerder hutten onder gebouwd of het wordt gebruikt om op te staan en te wennen aan het later groot zijn.

‘Kom maar op, probeer het maar,’ zegt de kleine.

Nu moet je weten dat de basketpaal met de basket gewoon op grote mensen wedstrijdhoogte hangt, voor de meeste kinderen hier in de buurt een onmogelijkheid om überhaupt het bord te raken met een bal.

De kleine dribbelt met de bal, laag bij de grond. Lastig voor de lange om de bal aan te raken. Als hij door zijn knieën gaat, is de kleine watervlug langs hem gesneld. Een harde knal, gekletter en een luide schreeuw is het gevolg.

‘Yes, punt voor mij.’

Omdat de basket te hoog hangt hebben de jongens een houten plank gemaakt met daarop een zwarte cirkel en een rode punt in het midden. Deze plank staat tegen de paal en maakt bij elk punt dat gescoord wordt, een draai en klettert tegen de trottoirtegels.

De twee geven elkaar een high five, zonder elkaar aan te raken. Zo van de afstand waarop ik er naar kijk kan het goed anderhalve meter zijn. Een beweging in de lucht, zonder aanraking. Tja, de corona-crisistijd, ze hebben het goed in hun oren geknoopt.

De lange neemt nu de bal uit en houdt de kleine met een gestrekte arm van zich af. Je kan echt zien dat het hun sport is, ze zijn bedreven.

Regelmatig is de harde knal, het gekletter en het gejuich te horen als de plank geraakt wordt. En als ik vanuit mijn quarantaine ruimte uit het raam kijk, zie ik ze elkaar een high – en soms een low five geven. In de lucht.

Aan het eind van de middag lopen ze naast elkaar het pleintje af, met de armen om elkaars schouders. Zoals vrienden lopen.

Amper vier minuten

Treinstation Vught

Het is tijdens een treinrit, kort voor het Coronavirus Nederland in beslag neemt. Een rit van amper vier minuten. Het zou sneller kunnen, maar een flauwe bocht zorgt ervoor dat we niet in een rechte lijn reizen. Ik ben nog net op tijd voor de sprinter van Den Bosch naar Vught en zoek een leeg plekje, voor de deuren piepen en sluiten.

Dat hebben we samen ook een keer gehad mam, weet je nog. Ik had mijn eindexamen gedaan en als beloning nam je me mee naar Amsterdam. Jij was zoveel jonger. En net als nu haalden we de trein op het laatste nippertje.

Ik ben verbaasd over hoeveel mensen er in de coupé zitten. Het zijn vooral studenten. Toch vind ik nog een plekje schuin tegenover een meisje met oortjes in haar oren. Haar mond is net zo recht als het potlood dat ze in haar hand heeft en haar wenkbrauwen zijn smal. Af en toe prikt ze met de achterkant van het schrijfstokje in haar wang, zodat er aan beide zijde van haar gezicht kuiltjes ontstaan. Als ze niet in haar wang drukt, maakt ze aantekeningen en wordt haar huid weer strak. Blijkbaar moet er veel gedacht worden voor er iets geschreven wordt en verschijnen de kuiltjes regelmatig.

Waarom ik uitgerekend nu aan jou en papa moet denken weet ik niet. Misschien is het door dit ijverige meisje? Want hoe vaak hebben jullie me niet verteld, dat ik een diploma moest halen en werk moest zoeken. Om zo alle dingen te bereiken voor een fijn leven.

Achter het meisje zitten twee jongens. Ze spreken tamelijk hard, maar de oortjes doen hun werk goed en ze luistert en schrijft aandachtig zonder zich om de wereld en de jongens te bekommeren. Ik buig me licht voorover. Ik zie notenbalken op het papier. Haar potlood raakt iedere noot afzonderlijk aan, alsof ze geteld moeten worden. ‘A letter from Charlie Bucket (musical)’, lees ik. IJverige, eerlijke Charlie ook wel Sjakie genaamd, van die chocoladefabriek.

Misschien komt het door het overlijden van papa, nu drie maanden geleden. Mijn ijverige papa die altijd bezig was, die aan een klus begon en niet stopte voor het af was. Als we even tijd maakten voor een koffiepauze, stond hij alweer naast zijn stoel voor ik mijn mok halfleeg had.

Het duurt maar vier minuten, de rit met de trein van Den Bosch naar Vught. Amper vier minuten waarin ik besef, dat ik papa enorm mis. De deuren piepen als waarschuwing voor ze open draaien.

Ik wrijf langs mijn ogen en knik voor ik opsta.
Ze glimlacht even. Er ontstaan ook kuiltjes zonder het potlood.

Een goed eikeltjes jaar

Eikeltjes

Toen ik de hoek van de Taalstraat en Marktveld omsloeg, zag ik waar het vandaan kwam. Vanaf restaurant De heer Kocken had ik op de dreun van een vette bas beat gelopen. En nu zag ik een kleine auto midden op de eenrichtingsweg staan. Het bestuurdersportier stond open en twee jongens met kei vette guns, dat is hier gewoon een ander woord voor armspieren, stonden op de weg. Het dreunende geluid dat uit het vehikel weerklonk, liet niet alleen de vogels opschrikken maar ook het bier in de glazen op de terrastafels opnieuw schuimen.

Het was slimmer en stukken sneller geweest als ik vanaf de parkeerplaats achter de oude bibliotheek rechtstreeks naar het Marktveld was gelopen. Het o zo gezellige Marktveld in het centrum van Vught, een plein met terrassen gescheiden van de bijbehorende café’s door een eenrichtingsweg.
Maar als kind had ik me aangewend om niet rechtstreeks op mijn doel af te lopen en als volwassene loop ik nog steeds het liefst een rondje in plaats van in een rechte lijn naar en van het doel. Het nazomerse weer nodigde daar ook toe uit.

Ik moest helaas wel vlak langs de auto lopen om mijn inkopen voor deze zaterdagmiddag te doen. Bij het passeren van de auto zag ik twee eikeltjes aan de binnenspiegel bewegen op hetzelfde ritme als de jongens die van hun ene op het andere been onrustig bewogen en hard met elkaar stonden te praten. Bij nader inzien bleken het twee kleine bokshandschoentjes te zijn.
‘Vanavond party bij ons in de tuin, me moeder heb zelf gezegd dat er wel eens wat reuring in de wijk mag komen,’ zei diegene met de meest glimmende, achterovergekamde haren.
Ik moest inwendig even lachen bij het gebruik van het woord reuring, blijkbaar eerder uitgesproken door de moeder en gereproduceerd door deze jongeman. Zou het voor hen de betekenis in de positieve zin van het woord hebben, die van een gezellige drukte. En wie bepaalt dan wat gezellig is? Of geldt hier de recht van de sterkste, diegene met de grootste mond, de zwaarste muziekinstallatie en de dikste spierbundels? Reuring betekent ook ‘onrust’ en dat was zeker wat ik nu ervaarde.

De mensen op het terras hielden hun glazen vast en keken van de auto naar de jongens, maar niemand durfde er iets van te zeggen. De luiken van het Gogelhuis, iets verderop in de straat, waren nog geopend en ik vroeg me af hoe Izaak Jan Alexander Gogel dat vroeger aangepakt zou hebben? Zou hij zijn huis uitgestormd zijn en de twee een draai om hun oren hebben gegeven? Of zou hij zich verschanst hebben achter de houten luiken van het witte pand. Op de eerste automobiel met verbrandingsmotor moest in zijn tijd nog zestig jaar gewacht worden, alsmede op elektriciteit, maar pummels van amper twintig jaar had je toen natuurlijk ook.

Ondertussen was de rij auto’s, achter de op en neer springende auto inclusief jongens, zo groot geworden dat er iemand uitstapte en naar de jongens riep.
‘Ja, ja, chill’m,’ schreeuwde de jongen met de sleutelbos in zijn handen over zijn schouder en vervolgde tegen zijn vriend, ‘zie je vanavond, Bro.’
Met brullende motor verliet de gast het plein en het gerstenat kreeg weer tijd om rustig dood te slaan in de glazen.

Voor de winkel draai ik me nog een keer om. Geen eikels of bokshandschoenen meer te zien, maar een plezante drukte. Reuring kan best gezellig zijn, voor iedereen.

De Vughtse waterput

Vughtse waterput

Je hebt vast weleens de waterpomp met bovenop een lantaarn zien staan in het midden van het dorpsplein op het Marktveld in Vught. Meer dan twee eeuwen geleden was de pomp een onderdeel van diverse voorzieningen voor de brandbestrijding. Een ander onderdeel van die brandbestrijding in het centrum van Vught is een waterput, die niet zo opvalt. Waarschijnlijk heb je ooit je fiets tegen het ronde muurtje gezet zonder je iets af te vragen. Ik in ieder geval wel, tot een week geleden.

Net als iedereen heb ook ik mijn vaste gewoontes. Zo wandel ik iedere ochtend door het centrum van Vught, ver voordat de winkeliers met hun rammelende sleutelbossen de deuren openen. Ik loop steeds hetzelfde rondje, ontmoet steeds dezelfde mensen met ook hun aanwensel tot houvast. Deze gewoonte is belangrijk voor me. Mijn brein hoeft zich nog niet in te spannen en ik kan de bespaarde mentale energie later gebruiken voor een bijzondere ontmoeting. Maar mijn routine kan ook zomaar verstoord worden. Zoals vanmorgen. Want haar was ik tot nu toe nog nooit tegengekomen.

Ze staat voorovergebogen, geleund met haar billen tegen de lage ronde muur van een eeuwenoude waterput. Ze ziet er oud uit, haar lichaam is kromgegroeid. Als ze rechtop had kunnen staan zou ze de monumentale Petruskerk aan de andere kant van de straat zien. Een oude vrouw met een zwarte strompelende kat. Een kat die, dan weer voor dan weer achter, onder haar rok tevoorschijn komt.
‘Gaat het goed met U?
Haar bovenlichaam zoekt links en rechts naar evenwicht.
‘Geen probleem, jongeman,’ kraakt haar stem, ‘gewoon even uitrusten op dit speciale plekje. Hier heeft hij me voor het eerst gekust.’
Een hele geruststelling, tegenwoordig lees ik te vaak over mensen waar iets ernstigs mee gebeurt, een aanval in het hart of de hersenen.
‘Wie gekust?’ vraag ik.
Daar waar de hedendaagse vrouw de tailleband van haar rok op de taille draagt, heeft zij de band van haar donkere rok tot net onder haar boezem vastgesnoerd en heeft ze haar hoofd bedekt met een witte muts. Kledij dat lijkt op die van de Brabantse vrouwen welke Vincent van Gogh vroeger schilderde. Het zal me niet verbazen als ze klompen draagt.
Maar lopen doet ze nu even niet, ze staat uit te rusten.
‘Gillis, mijn lieve Gillis. Ik mis ‘m nog iedere dag.’
De kat niest en kijkt omhoog. De tragiek van het ouder worden, steeds meer lieve mensen vallen om je heen weg en jij gaat door.
‘Zal ik ‘m even voor u optillen?’
Ze kroelt door zijn vacht en het zwaar ademende dier spint, zoals alleen katten kunnen waar je heel lief tegen bent.
‘Hij ruikt nog altijd hetzelfde,’ fluistert ze, terwijl ze haar neus in de vacht van de kat drukt, ‘Gillis, we zouden trouwen zodra hij de put klaar had. Maar de dag voor de put klaar was, is ie naar beneden gevallen en verdronken.’
De kat niest weer, de druppels spatten uiteen op het bruinzwarte van haar rok en ik neem de kat van haar over. De trilling van het spinnen is van het dier overgegaan in de oude vrouw terwijl ze aanstalten maakt om weer verder te gaan. De kat steekt de straat over naar de kapel aan de zijkant van de kerk. Hij sleept met zijn rechter achterpoot en niest nog eens voor hij langs de gietijzeren straatlantaarn loopt en verdwijnt in de donkere nis tussen het middenschip en de zijbeuk.

Ik hoor het geschuifel van haar houten klompen. Maar als ik me omdraai om ‘dag’ te zeggen, zie ik haar niet meer. Wat ik wel zie, is de ronde muur van de waterput waar ze tegenaan geleund stond. In de putmond is een gegraveerde plaquette gemetseld. Er staat te lezen dat de waterput in 1791 is aangelegd, een kleine honderd jaar voordat Vincent zijn schilderijen maakte.

Met het geluid van haar schuifelende houten schoeisel in mijn oren pak ik mijn gewoonte weer op. Ik heb mijn bijzondere ontmoeting vandaag al gehad en koester de momenten waarop alles zo gewoon is.

 

 

 

 

 

Vakantie, loslaten en genieten

Donkere lucht

Eindelijk vakantie. De dagelijkse beslommeringen achter me laten en gewoon genieten. ‘Laat alles maar even los en veel plezier in Italië,’ hoor ik mijn manager nog zeggen, toen ik de deur van kantoor dichttrok.

Vliegen naar een vakantiebestemming vind ik de meest relaxte manier van reizen, maar dit noodweer brengt een doodsangst in me naar boven. Het tot nu toe stabiel vliegende vliegtuig valt meters naar beneden, waardoor mijn maag ongeveer in mijn keel terecht komt. De man bij het raampje klemt zich vast aan zijn armleuningen en drukt zijn bovenlichaam zo hard mogelijk in zijn stoel. Buiten striemen de hagelstenen langs en tegen het veel te kleine raampje en het toestel weet niet meer of het naar boven of naar beneden wil. Het zweet staat in mijn handen, terwijl het jonge meisje dat tussen de man en mij inzit, rustig haar spelletje Brick and Ball’s speelt op haar mobieltje.

De zweetlucht van de medepassagiers is goed te ruiken en de ogen van de man bij raam zijn nu strak gesloten. Het meisje lacht naar haar beeldscherm, ze heeft vast weer een level gewonnen. Maar ik kan niet kijken naar die snel heen en weer vliegende balletjes, ze geven me teveel het gevoel wat de vliegmachine me nu ook geeft. Hoe kan het toch dat de ene mens in paniek raakt en de ander onverstoorbaar door kan gaan met waar het mee bezig is en deze angstige situatie kan loslaten?

Loslaten zou zo makkelijk moeten zijn, toch? Er zijn genoeg websites met handige tips. Voor mij werken die instructies blijkbaar niet. Laatst ben ik een weddenschap aangegaan met een vriendin en werd ik met mijn neus op de feiten gedrukt. Loslaten gaat voor mij nooit makkelijk worden. Zij leerde hoepelen en ik jongleren met drie ballen. Ze heeft gewonnen want een van mijn handen bleef hardnekkig een bal vasthouden.

Ik zie de knokkels van mijn handen wit worden en mijn vingers zich steeds dieper in de stof van de armleuningen dringen. Bang om dood te gaan, speelt ook mee. Ik weet dat het erbij hoort, sterven. Maar nu toch nog niet?

Mijn koptelefoon moet nu af. Ik wurm mijn vingers uit het schuim van de armleuning. Het gehoor blijft het langst werken als je doodgaat en stel dat ik net een absoluut fout liedje aan het luisteren ben, dan zit ik daar tot lang na mijn dood mee in mijn hoofd.
Het geluid van geroezemoes en gezoem van de airco is vervangen door doodse stilte.

Het vliegtuig heeft eindelijk besloten waar het heen wil, rukt zich los uit het noodweer en zet de landing in en ik voel me plotsklaps heel rustig worden. De man bij het raam opent een voor een zijn ogen en het gefluister verdringt de stilte. Het meisje zet haar mobieltje uit. Het bleekrode T-shirt is rond haar oksels verkleurd in bordeauxrood.
Zo snel als de angst voor de dood komt opzetten, zo snel verdwijnt ze ook weer.

‘Laat alles maar even los.’ Het is zo snel gezegd.
Zodra ik thuis ben, ga ik verder met leren jongleren.

 

Verkleinwoorden

Verkleinwoorden

Mijn oprechte excuses. Het is aan de vroege kant, maar ik weet dat het moment gaat komen. De dagen dat mijn stem iets hoger wordt en ik veel verkleinwoordjes ga gebruiken. Excuses, want ik houd daar niet van.

Ik heb decennialang in de sportwereld gewerkt en daar kom je geen verkleinwoorden tegen. Met een sprintje trekken ga je het echt niet winnen van een Usain Bolt en als het Nederlandse dames voetbalelftal een balletje was gaan trappen, waren ze ook geen (bijna) wereldkampioen geworden.

Ik weet het wel verkleinwoorden klinken liever. In een wereld die vergeven is van ongemakken is het verkleinwereldje een verademing.
Zo hebben we een rupsje Nooitgenoeg, daar krijg je nooit genoeg van, van de Eikenprocessierups daarentegen wel.

En ja, in de kroeg roep ik soms ook wel: ‘Biertje?’, maar dat komt omdat ik niet zo’n grote drinker ben en een worstenbrood klinkt te groot, dan zit ik al vol voor ik gegeten heb. Terwijl een bitterbal wel goed klinkt en het gebrek aan grootte van de werkelijke bal compenseert.

Wen er maar vast aan. Neem een hapje van je aardbeitje en toon me je vrolijke lachje.
In het najaar word ik opa.

Vogelnestje op de bank

Beweegbank

Ik hou van Vught. Een door de bank genomen rustig dorp. Van alle dorpen waarin ik ooit gewoond heb, is zij mijn lievelingsdorp. Maar om het niet onder stoelen of banken te steken, heeft zij wel een landelijke primeur behaald. Als eerste in Nederland heeft zij en heb ik een beweegbank.

Mijn rustige dorpje waar groen de kleur is die het eerste opvalt. En tussen het groen de sporters die zich in het zweet werken. Vooral hardlopers bevolken de straten en landweggetjes van het dorp. Hardlopen is denk ik ontstaan in Vught. Dat kan haast niet anders. Wij hebben alles wat een hardloper nodig heeft: bossen, heide, heuveltjes, zandverstuivingen en in de winter goed verlichte lanen. We hebben ook wat afgelachen in de jaren zeventig toen de overheid Trim u Fitbedacht en het trimmen, ook wel joggen genoemd, stimuleerde. Wij liepen toen al jarenlang hárd.
Ik ben een groot voorstander van bewegen. In mijn tiener jaren rende ik in korte broek en T-shirt, vooral in de schemering rende ik hard, omdat ik anders werd nageroepen: ‘Ze hebben ‘m al te pakken hoor!’ Tegenwoordig loopt iedereen overdag op straat in fancy hardloopkleding en is er van naroepen geen sprake meer.
Ik rende door bossen en dorpen en gebruikte elke natuurlijke – of kunstmatig aangelegde hindernis om mijn hartslag even omhoog te jagen. Fartlektraining noemde ik dat en een bank gebruikte ik om overheen te springen.
Maar nu is er de primeur, er is een beweegbank in Vught. Ik had nooit gedacht dat aan mijn trainingsschema’s een beweegbank zou ontbreken.

Daar waar hardlopen een erg eenzijdige belasting is voor het bewegingsapparaat, is de beweegbank juist het ultieme trainingsmiddel voor alle spiergroepen. Op deze bank is het mogelijk om sprongen te oefenen, buikspieren tot wasbordjes om te toveren en borstspieren te kweken waar je utegen zegt. En het gebruik van de bank is niet alleen beperkt voor de grote groep hardlopers. Ook hockeyers, golfers en mensen met een joggingbroek kunnen er gebruik van maken. Joggingbroek, hoor ik u denken. Jazeker, in dat kledingstuk kunt u ook bewegen en niet alleenop de bank hangen en heerlijk chips eten.
Mijn vrouw en ik overwegen onze soetra-oefeningen binnenkort ook eens op de beweegbank uit te voeren. Wij doen namelijk al jaren onze oefeningen op de sofa thuis, een goede manier om de senso-motoriek te trainen. Wij verstrengelen onze lichamen dan in een vogelnestje of ‘the jump’. Wie weet weer een landelijke primeur voor Vught?

Van de week heb ik even plaatsgenomen op de beweegbank en mijn best gedaan om niet te bewegen. Maar de beweegbank doet haar naam eer aan, je gaat vanzelf bewegen als je maar lang genoeg op die harde planken zit.
Voor diegene die behoefte heeft gekregen om zijn of haar joggingbroek aan te trekken en de bank van dichtbij te bekijken, heb ik goed nieuws. Er is namelijk een hele grote parkeerplaats, vlak naast de bank.

Herdenkend denken – 4 en 5 mei 2019

Kamp Vught

Denken

Mijn hoofd stopt maar niet met denken
Gedachten vliegen in het rond
Angst voor wat komen gaat
Spanning voor wat ik allemaal wil
Verdriet om wat geweest is
Dingen die ik niet heb gedaan
Of anders had willen doen

Drie seconden inademen, vier seconden uitademen
Ik geef mijn hersenen een opdracht: tel de ademcyclus
Ik laat ze vanaf nu niet meer zelf denken
En met elke cyclus wordt het rustiger
In mijn hoofd, in mijn lichaam

Herdenken

Er is zoveel te denken
Tijdens het herdenken
Over verhalen van ouders en grootouders
Over oorlog, over vluchten en overleven

Vanaf het treinstation in Vught werden
14.000 meest Joodse mannen en vrouwen met
1800 kinderen weggevoerd naar vernietigingskampen
Op de Vughtse heide is de fusilladeplaats
Waar 329 mannen, verzetsmensen zijn
Geëxecuteerd, vermoord
In Konzentrationslager Herzogenbusch aan de IJzeren man in Vught
Bevond zich een vrouwenkamp
74 Vrouwelijke gevangenen werden opgesloten in cel 115
Een cel met een oppervlakte van negen vierkante meter
Die nacht stierven 10 van hen

Mijn hoofd stopt niet met denken
Gedachten vliegen in het rond
Drie seconden inademen, vier seconden uitademen

Herdenkend denken

Niets is zeker in het leven
Daar ligt de uitdaging
Hoe ga je ermee om

Op 4 mei heerst er kalmte
Herdenk ik, kijk ik terug
Op verhalen van toen

Op 5 mei vier ik feest
Adem ik mijn gedachten
Over veiligheid, liefde en verbinding
In en uit
Voor jou en mij

 

Hardloopschoenen naast mijn bed

‘Iedere dag heb je de keus, ren je door of gooi je rigoureus’ het roer om. Hier het verhaal van Wim Akkermans die op een dag besloot zijn leven als postbesteller op te geven en een hardloopschool te beginnen. Een dag uit zijn leven, opgetekend door Foppe Weijer.

Wim Akkermans

Een collega hardlooptrainer komt deze ochtend kijken hoe ik, samen met mijn trainers, een aantal trainingsgroepen van mijn Loopschool begeleid. We delen al jaren de passie van lange afstanden hardlopen en het overbrengen van onze hardloopervaring op andere lopers. Trainers zien elkaar niet vaak aan het werk, maar vandaag kan ik hem een training laten meebeleven.
‘Het is lang geleden dat we elkaar gesproken hebben, leuk dat je met me meegaat,’ zeg ik.
We ontmoeten elkaar op de afgesproken tijd en hebben amper een paar meter gefietst of we moeten al in onze remmen knijpen. Een uitrukkende brandweerauto met zwaailicht en sirene kruist ons pad op deze vroege warme zaterdagochtend. We kijken de auto na, terwijl het voertuig zijn weg vervolgt naar de meldplek. Al snel neemt de stilte van de zaterdagochtend het over van de twee harde tonen.
‘Te lang geleden, maar ik ben blij dat ik vandaag de tijd heb om te zien wat jij hebt opgebouwd, Wim. Over lang geleden gesproken, jij hebt toch ook bij de brandweer gewerkt?’
Het is zeker zeven jaar geleden dat ik deel uitmaakte van het vrijwillige brandweerkorps. Mijn loopschoenen had ik ’s nachts naast mijn bed staan en als ik een oproep kreeg, spurtte ik naar de brandweerkazerne. Dat resulteerde in een aardige verzuring van mijn benen, die vanzelf weer oploste als we met de eerste uitruk op een melding afgingen. Als ik ergens bij ben, dan ben ik fanatiek.
‘Ja, dat is alweer even geleden en nee, ik heb geen spijt.’
In al die jaren heb ik in de eerste uitruk gezeten en dat betekende dat ik de meest erge situaties heb meegemaakt.
‘Zeker geen spijt dat ik een andere keuze heb gemaakt. Ik heb dat graag en ook met liefde en plezier gedaan, maar op een gegeven moment was ik ook klaar.’
We zijn op weg van Vught Zuid naar de noordkant en de meeste mensen liggen nog op bed of zijn op zomervakantie.
‘Ik heb nu eindelijk van mijn hobby mijn beroep kunnen maken.’
Eigenlijk had ik aan het eind van de vorige eeuw al een eigen loopschool willen starten. In die periode werkte ik overdag bij de Koninklijke PTT Post, in de avonduren gaf ik training aan loopgroepen bij Prins Hendrik in Vught. Daarnaast werkte ik voor de brandweer en liep ik regelmatig een wedstrijd over ultra afstanden. Maar voor jezelf beginnen is toch wel een grote stap. Wanneer komt het moment dat je de zekerheid van inkomen vaarwelzegt en je droom achternagaat? Zeker als je kleine kinderen hebt en daarbij moet je er thuis ook samen achter kunnen staan. In die periode heb ik dan ook gezegd, laat maar rusten, ik train gewoon, verzorg mijn trainingen, doe mijn wedstrijden en wie weet komt het ooit nog wel eens.
‘Ja, sporten is zeker voor jou je lust en je leven, maar wanneer kwam het moment om je vaste baan op te geven? Wat gaf de doorslag om voor jezelf te beginnen?’
‘Het keerpunt is gekomen toen het postbedrijf ging reorganiseren met veel wisseling van de wacht in het management. Voor iemand die houdt van orde, netheid, goede begeleiding en goed omgaan met personeel, was dit een moeilijke situatie en op een gegeven moment heb ik gezegd, jongens voor mij hoeft het niet meer. Geef mij maar een rugzak dan ga ik vertrekken en voor mezelf beginnen. Ik begin mijn eigen loopschool, Loopschool Wim Akkermans.’
‘En daar kon je de brandweeractiviteiten niet meer bij doen?’
‘Als je overdag heel actief bent en dan ’s nachts ook nog eens naar een zwaar ongeval moet of een brand, dan wil ik daar niet als een zombie staan. Dat was mijn reden om te stoppen bij de brandweer. De schoenen staan nog steeds op dezelfde plek naast mijn bed. Ik sta ermee op en ga ermee naar bed. Maar ze staan er nu omdat mijn hele dag in het teken staat van trainingen geven,’ zeg ik, terwijl ik hem even een klap op zijn schouder geef, ‘leuk dat je een ochtend komt meekijken. Kijk rond, blijf vragen stellen en geniet vooral.’

We rijden het sportpark op van TV Wolfsbosch, de tennisvereniging in Vught Noord, het startpunt van mijn loopgroepen vandaag. Het is heerlijk stil op het complex en ik heb nog even de tijd om de bidons te vullen met fris water en de deuren tegen elkaar open te zetten zodat de ergste warmte het gebouw kan verlaten.
‘Goedemorgen Wim,’ roept de eerste enthousiaste hardloper, ‘perfect weer voor een duurloopje.’
Dat is het mooie van hardlopers, ze hebben altijd zin om te trainen.
‘Zeker mooi weer, zolang je maar goed blijft drinken tijdens de training,’ roep ik terug.
Het wordt steeds drukker in de kantine. Het geluid van de meute begint aan te zwellen.
‘Kan ik dit jaar nog een pitstop van je krijgen?’ vraagt een van de oudere lopers.
De afgelopen vier jaar hebben we de Pitstop, een looptechniek-clinic, ontwikkeld. Het is een moment waarop ik lopers laat zien hoe ze zichzelf kunnen verbeteren in het hardlopen, verbeteringen aan hun loophouding, waardoor ze meer plezier gaan beleven in het bewegen en ter voorkoming van blessures. Ik maak dan video opnames van het lopen, analyseer deze en kom met voorstellen tot verbetering. Met die voorstellen gaan we oefenen totdat de beweging door het lichaam wordt opgepakt. Tijdens de trainingen geef ik daar aanwijzingen over, zodat het lichaam de juiste beweging steeds beter leert herkennen.
‘Wie weet lukt het nog om in het najaar een pitstop te plannen. Zodra ik een datum heb zal ik je mailen en het op de website plaatsen.’
Het is negen uur, tijd om met de trainingen te beginnen.
‘Dames en heren, even jullie aandacht. We gaan weer in groepen uiteen, de niveaugroepen vertrekken nu met hun trainers, de duurgroepen gaan met mij mee. Geniet van het lopen, van elkaar en de omgeving waar je doorheen loopt en let op: vooral met deze warmte, drink op tijd.’
Heel langzaam begint de kantine leeg te lopen, de groepen rennen weg en wij blijven nog even in een oorverdovende stilte achter om alles af te sluiten.
‘En waar lopen de duurloopgroepen vandaag heen?’
‘Dat is nu het mooie van mijn trainingen,’ zeg ik, ‘dat weet ik van tevoren nooit. Ik start en loop weg, ik houd rekening met het tempo van de groep, ik houd rekening met de grootte van de groep, ik houd rekening met mogelijke blessures, ondergrond, het weer. En dan gaan we lopen en houd ik de tijd in de gaten, Vandaag is de langste afstand twintig kilometer, dan zorg ik dat we tussen de 19 en 21 kilometer lopen. Niet meer en niet minder.’

Aan het eind van deze zaterdagtraining hebben we 21 km op de fiets gezeten als begeleider van de verschillende tempogroepen van de duurlooptraining.
‘Heel bijzonder hoe jij de verschillende snelheidsgroepen bij elkaar hebt kunnen houden. Je moet wel veel van de omgeving weten om lopers zo’n gevarieerd parkoers aan te kunnen bieden. Door de Gement aan de stadsgrens van Den Bosch, door het Bossche Broek en om de IJzeren man, ik heb genoten van de natuur en volgens mij de lopers ook.’
‘Ik denk dat ik nu iets moois bereikt heb sinds ik in 2011 de loopschool ben gestart en daar ben ik bijzonder trots op. Ik heb 275 leden, en het mooie is dat ik iedereen ken van naam, ik heb met iedereen contact, iedereen mag mij altijd bellen.’
Ondertussen ruim ik de spullen na de training op en maak de bidons schoon voor de volgende training.
‘Geduld en rust vind ik belangrijk. Ik zeg altijd tegen de lopers: neem de tijd voor je trainingen, acclimatiseer door op tijd aanwezig te zijn en neem je rust na de training om weer te landen voordat je naar huis gaat. Zo beleef je veel langer plezier aan het lopen.’

Mijn collega pakt zijn fiets om naar huis te gaan en ik de mijne om me te verplaatsen naar het startpunt van de middagtraining.
‘We zien elkaar binnenkort weer en wie weet kom je eens kijken bij de Pitstop later in het jaar?’
Ik zwaai hem na en zet koers richting de Drunense Duinen. De ochtend is omgevlogen, zoals elke dag waarop ik training mag geven.
www.loopschoolwimakkermans.nl

Een hele rits wegwijsbordjes

Ijsje

Het is een warme dag, een in de rij van heel veel warme dagen die Nederland in de greep houden. Om niet ten onder te gaan aan warmtestuwing moet ik mezelf trakteren op een ijsje. De IJsvogel in de Kerkstraat zit er al sinds mijn jeugd met nog steeds dezelfde dame, maar daar kan mijn geheugen me in de steek laten, die het opeet bekertje met een schepje, vol ijs schept. Om het bekertje heb ik een papieren servet gevouwen en ik doe mijn best al lopend, het ijs sneller te eten dan het smelt.
Twee vrouwen van middelbare leeftijd staan op de hoek van de markt en kijken omhoog en daarna om zich heen
‘Meneer, woont u hier?’ vraagt een van hen.
Het is goed te horen dat zij hier niet woont, de rollende ‘r’ komt pas tot stilstand bij het Puthuis midden op de markt, een put waarover het gemopper ook nog maar kort tot stilstand is gekomen. Ze heeft haar schoudertas zo omgegespt dat een eventuele zakkenroller veel moeite zou hebben. Haar vriendin draagt de tassen met ingeslagen boodschappen en kijkt me vanachter de brede rug met priemende ogen aan.
Ik wil net vertellen dat ik hier niet woon en heb daarvoor mijn alleraardigste glimlach opgezet, maar ze besluit verder te gaan met haar vraag.
‘Kent u hier de weg?’
‘Nee, ik woon niet in deze stad, maar vertoef er wel regelmatig. Ik mag wel zeggen dat ik de weg aardig ken.’
‘Wij zoeken de Sint-Jan.’
‘Ah, de Sint-Jan,’ begin ik, terwijl ik het laatste gedeelte van mijn ijsje opdrink, ‘je kunt het geluid van haar klokken in de verte al horen.’
En ja, net op dat moment laat de Sint-Jan horen dat de middag is begonnen.
Het doet me deugd, dat mensen die de grote stad bezoeken, ook even een bezoekje brengen aan de Zoete Moeder, de moeder van de kinderen van deze stad, waarover al heel wat mirakels zijn opgetekend en ik wijs in de richting van het schallende geluid.
‘Maar dat klopt niet,’ zegt degene die als eerste het gesprek is begonnen, ‘kijk maar, dat bordje wijst net de andere kant op.’
Ik zie nu waar de dames even daarvoor naar hebben gekeken. Een bruine paal met een hele rits wegwijsbordjes in dezelfde kleur. Ze zijn vast bedoeld opdat geen enkele bezoeker verdwaald, maar vandaag falen ze in schoonheid.
‘Kijk maar, daar staat Sint-Jans Bolwerk die kant op.’
Zo verwarrend dat de naam van de trots van ’s-Hertogenbosch aan zovele bezienswaardigheden wordt gehangen: een parkeergarage, een straat, een school, een feest, een kruid, een bolwerk. Om hen niet te vermoeien met de geschiedenis van de verdediging van de stad in vroeger tijden, heb ik ze toch maar via de Kerkstraat naar de echte Sint-Jan gestuurd.
‘Ja’ zegt de vrouw die tot dat moment nog niet gesproken had, ‘we gaan naar Pilkington’s, ziet u, voor een high tea.’