Volto Santo in Lucca

Volto Santo

Laat in de middag komt Martino met zijn mannen aan op het strand van Luni. De reis van het eiland bij Genua door het Noordelijke gedeelte van de Apennijnen tot aan de Toscaanse archipel is vreedzaam verlopen. Zelfs in de bergpas bij het witte marmer van Carrera waren geen rovers te zien geweest. De paarden zijn moe, maar nog goed in staat om vooruit te komen en de houten kar met het Gezicht is heel gebleven.
In de verte ziet Martino het schip liggen. De golven spelen ermee, maar het blijft liggen als een rots in de branding, rechtop en verroert zich niet. Op het strand verdringen zich honderden mensen die op veilige afstand nieuwsgierig, maar met angstige gezichten naar het vaartuig kijken. Zodra ze Martino en zijn gevolg zien snellen ze in zijn richting en proberen hem en zijn tunica aan te raken. Hij is gewend dat mensen hem willen aanraken in de hoop op genezing of een verandering in hun leven. Toen hij jong was, had hij genoten van de magische krachten die hij bezit en de aandacht die dat oplevert. Nu zoekt hij steeds meer de rust op en heeft hij een paar maanden geleden zijn toevlucht genomen op een eiland bij Genua.
Maar toch, toch staat hij nu hier tussen al die mensen.

Martino kijkt achterom en ziet zijn beste vriend Andreas dichtbij de kar met het Gezicht. Hij wendt zijn paard en gaat naast hem rijden.
‘Laten we verderop op het strand ons kamp inrichten’ zegt Martino, ‘daar hebben we beschutting van de duinen en kan de kar goed in het oog gehouden worden.’
Al vanaf hun jeugd in Hongarije zijn ze de beste vrienden, overal waar Martino gaat, wijkt Andreas niet van zijn zijde.
‘De nacht zal snel intreden, we maken een vuur en leggen er onze slaapmatten om heen. Een paar wachters zullen de mensen wel op afstand houden. Morgen zullen we een kijkje nemen bij het vastgelopen schip.’

Martino werd rond 316 na Chr. geboren in Savaria in Hongarije. Zijn vader was een Romeinse veldheer en hij groeide beschermd op met zijn drie zussen in een huis aan de rand van de stad. Zijn vader was een rijke officier, daardoor hadden ze thuis onderricht in rekenen, schrijven en lezen. Aangezien hij werd opgeleid voor een loopbaan in het leger, moest hij ook leren zwaard vechten. Het is vele malen gebeurd dat zijn moeder hem moest zoeken om naar de lessen te gaan.
‘Martino, Martino!’ riep zijn moeder dan, ‘waar hangt die jongen nu weer uit. Martino, de leraar wacht op je.’
De zware houten deur van de gebedsruimte zwaaide open.
‘Aha, zit je hier weer. De leraar wacht op je en hoe vaak moet ik het nog zeggen dat je gewoon naar je les moet gaan en van die koeken en het fruit af moet blijven.’
Eerlijk gezegd was de studie en zeker het zwaard vechten niet echt waar zijn hart naar uitging. Als het even kon, was hij te vinden in de zes meter hoge ruimte dat aan het huis gebouwd was. Het was de plek voor het Offeren aan de Huisgoden, Lares en Penates. Zij beschermden de familie tegen onheil, door middel van koeken, vruchten en kruiden die in een vuurbak gelegd werden en waarbij zijn vader, de pater familias, in gebeden voorging. Meestal nam Martino wat restjes van de offeranden mee en gebruikte dat voor de verweesde jonge dieren die hij samen met Andreas opving.
Het was ongelofelijk stil in dit gedeelte van het huis. Andreas had een kleed en een zitkussen in de hoek van de ruimte gelegd en zat daar bijna elk moment van de dag. Het was een mooie plek om te fantaseren, terwijl de zon via allerlei kieren de ruimte binnen wist te dringen. Het mooiste moment van de dag was rond het middaguur, dan scheen de zon door een hoog raam op het Gezicht.

‘Dit is de laatste keer dat ik mijn krachten gebruik voor een duiveluitdrijving, Andreas’, zegt Martino, ‘het wordt tijd om afstand te doen van het Gezicht, ik heb mijn rust nodig.’
In de ogen van Andreas ziet Martino verdriet zoals hij dat vroeger zag als een zwerfdier het uiteindelijk toch niet overleefde.
Andreas draait zich om: ‘De keuze is aan jou, Martino. Maar of het je rust gaat geven betwijfel ik. God zal je de juiste weg wel wijzen.’
Zijn mannen hebben het vuur klaar gemaakt en zorgen voor de wacht, twee man blijven met hun volle aandacht bij de kar met het kruisbeeld en ook Andreas zal zijn zitkussen naast het beeld plaatsen en waakzaam zijn. Hoe hij dat volhoudt weet Martino niet, maar de ogen van zijn vriend heeft hij nog nooit dicht gezien.

Sinds keizer Constantijn de Grote aan de macht was gekomen, had Martino’s Romeinse familie zich naar het Christendom bekeerd. En vanaf die tijd hing de Volto Santo, het Heilige Gezicht hoog boven de huisgoden in een apart gedeelte van hun huis. Zijn vader had verteld dat het kruisbeeld al eeuwen in bezit van hun familie was. Een voorouder die Nicodemus heette, had Christus van het kruis genomen en later een beeld naar zijn gelijkenis gesneden uit een ceder van Libanon.
Het Gezicht gaf hem altijd een prettig gevoel, er straalde rust van uit, net of het wilde zeggen: ‘Het is goed Martino, jij bent niet op aarde om te vechten, maar om goed te zijn voor de mensen en dieren.’
Martino herinnerde zich nog die keer dat Andreas volledig van streek met zijn hond Tarantula bij hem was gekomen. Tarantula was ziek, doodziek. Op zijn buik voelde hij een dikke uitstulping.
‘Help ons Martino, jij alleen kan ons helpen,’ jammerde Andreas. Martino was op dat moment aan het spelen in de ruimte met de beschermheiligen.
‘Wat kan ik doen? Ik kan geen honden beter maken?’ zei Martino, terwijl Andreas de hond naast hem neerlegde. Martino streelde de hond en voelde met zijn hand de enorme uitstulping onder aan de buik van de hond. Met tranen in zijn ogen keek hij naar het Heilige Gezicht en hij riep: ‘Is er dan geen enkele God die medelijden heeft met dit arme dier, is er dan niemand van jullie die ziet, hoe mijn vriend lijdt?’ En terwijl hij over de bult streelde, voelde hij hoe de spanning van de huid afnam. Hij zag dat het dier langzamer begon te ademen en even zijn kop op tilde, hem aankeek.
‘Via il dolore, per favore,’ sprak Martino, ‘haal de pijn weg, alsjeblieft.’
De bult werd zienderogen kleiner en kleiner, tot de hond zich oprichtte en overgaf, het geluid ging de jongens door merg en been. De hond schudde zich daarna uit, waarbij vlokken haar in de rondte vlogen en begon te eten en te drinken. Op een wonderbaarlijke manier was de hond genezen.
De jaren daarna waren er meer van dit soort voorvallen geweest. Het was niet onopgemerkt gebleven voor zijn ouders en de mensen uit de stad. Elke dag stonden er weer mensen voor het huis, met zieke dieren en mensen.
Natuurlijk kon hij hen niet beter maken, hij was een gewone Romeinse jongen, maar soms, soms gebeurde er iets magisch.
Op zijn vijftiende jaar werd Martino als soldaat, zoals alle jonge Romeinen die zo opgevoed werden, door zijn vader naar Gallië gestuurd, een Romeinse veldheer had zijn hulp ingeroepen. Zijn vader had hem twintig mannen meegegeven en genoeg paarden om hen te dragen en het Gezicht mee te nemen. Martino en het Gezicht moesten bij elkaar blijven. In zijn kielzog trok ook Andreas mee.
Bij de stadspoort van Amiens trof hij een bedelaar, aan wie hij de helft van zijn tunica gaf. Omdat de helft van de mantel eigendom was van Rome kon hij slechts zijn eigen helft weggeven. Deze daad en de wonderen die er rondom hem gebeurden, zorgde ervoor dat mensen van heinde en verre naar hem op zoek gingen. De Romeinse veldheer zette hem niet als vechter in, maar zag in, dat hij op deze manier de Galliërs op zijn hand kon krijgen.
Na dertig jaar als een soort heilige geleefd te hebben, nam Martino het besluit om rust te zoeken en te overdenken wat hij verder in zijn leven zou willen. Martino en Andreas reisden af naar een eiland bij Genua. Ver weg van de mensen die hem kenden, die hem vereerden. Hij had er eerlijk gezegd meer dan genoeg van en wilde een normaal bestaan lijden zoals hij dat van thuis kende in Hongarije.

Vroeg in de ochtend was er al rumoer op het strand. De bisschop van Lucca met zijn gevolg had de hele nacht doorgereden om vandaag Martino te ontmoeten. Hij had veel over hem gehoord en wilde de man nu met eigen ogen zien en spreken.
Een paar dagen geleden had hij een afgezant naar Martino gestuurd met de boodschap dat er een schip was vastgelopen op de kust van Luni, een schip zonder bemanning aan boord. Dat moest het werk zijn van de duivel. De bisschop had gehoord van Martino en de wonderbaarlijke situaties die ontstaan als hij ergens bij werd gehaald.
Met een buiging begroet Martino de bisschop, die op zijn knieën valt en de tunica van Martino in zijn handen pakt.
‘Welkom Martino, helper van de armen en verdrijven van de duivel,’ zegt de bisschop.
‘Beste bisschop, sta op en laat mij U begroeten,’ glimlacht Martino.
‘We gaan straks naar het schip. Ik zal het zuiveren van alle kwade geesten, maar ik heb wel één vraag aan U.’
‘Natuurlijk, vraag mij alles en ik zorg dat het U aan niets ontbreekt,’ zegt de Heilige van Lucca.
‘Neem na afloop het Gezicht mee naar Uw stad en verberg het voor de mensen.’
‘Nee, Martino, dat kan je niet …,’ begint Andreas.
Met een handbeweging maant Martino zijn vriend aan tot stilte.
‘Neem het in alle stilte mee. Zorg dat de mensen het niet te zien krijgen, dat is alles wat ik van U vraag.’
De bisschop belooft het, maakt drie buigingen, slaat een kruis en loopt achteruit bij Martino vandaan.
‘Andreas, vannacht is mij verteld dat het Gezicht van me gescheiden moet worden.’
‘Maar dan scheiden onze wegen ook. Je weet dat ik nu niet meer bij je kan blijven.’
Andrea hoopt dat zijn vriend het besluit nog zal terugdraaien.
Martino omhelst en drukt hem tegen zich aan.
‘Ik moet voor een volgende opdracht terug naar Frankrijk, terug naar Tours. Gods wegen zijn ondoorgrondelijk. Dit zal ook ons afscheid zijn. Jouw taak is het om het Gezicht te beschermen. Help me bij het zuiveren van dit schip en ga dan.’

Met een kleine boot varen ze naar het grote ‘duivelse’ schip en als Martino de kiel kan aanraken, zet Andreas met een paar mannen het kruisbeeld rechtop.
Martino zegt: ‘Ecce crucem Domini, fugite partes adversae, vicit Leo de tribu Juda, radix David. Exorciso te, creatura ligni, in nomine Dei patris omnipotentis, et in nomine Jesus Christi filii eius Domini nostri, et in virtute Spritus Sancti. Aanschouw het kruis van de Heer, en mogen zijn vijanden vluchten, de leeuw van de stam van Juda heeft overwonnen, de wortel van David. Ik exorciseer u, schepsel van hout, in de naam van God de almachtige vader, in de naam van Jezus Christus, zijn zoon en onze Heer, en in de macht van de Heilige Geest.’
Martino en Andreas kijken elkaar aan, een blik vol berusting en vertrouwen.
Via een touwladder klimmen de mannen aan boord en lopen langs de fokkemast en boegspriet. Er was geen schieman, schipper, opperkoopman of zelfs maar een koksmaat te vinden op het vaartuig. Geen vlag, geen encryptie, geen dier en geen duivel treffen ze aan, alleen een grote lading met huiden en kisten vol met zilver.

In ruil voor het kruisbeeld krijgt Martino van de bisschop het schip met inhoud.
De bisschop neemt het Gezicht in alle stilte mee naar Lucca en pas honderd jaar later wordt het geplaatst in de Duomo de St Martino. Mocht je de Duomo ooit bezoeken, kijk dan eens naar de rechterzijkant van de kerk, daar zie je de nooit stervende Andreas zitten. In al die jaren is zijn aandacht nog altijd niet verslapt, zijn blik gericht op de Volto Santo.

Een paar weken na de ruil, als het schip ontdaan van zijn lading en het hoogwater is, lukt het om het schip los te krijgen van de bodem en reist Martino ermee naar Tours in Frankrijk.
Daar zal hij later tot bisschop worden gekozen door de inwoners van die stad. Volgens overlevering vond hij zich niet waardig genoeg voor dat ambt, en verstopte zich in een ganzenhok. Toen zijn aanhangers hem gingen zoeken, gingen de ganzen te keer waardoor zijn schuilplaats ontdekt werd. Zo kwam het dat hij alsnog tot bisschop gewijd kon worden.
Godswegen zijn ondoorgrondelijk.
Ieder jaar wordt nog steeds st. Maarten, zijn naamdag, op 11 november gevierd door de mensen uit Nederland, Vlaanderen, Noord-Frankrijk, sommige Duitse gebieden, Hongarije en op Sint Maarten.

Sint Martinus Bisschop
roem van alle landen
Dat we hier met lichtjes lopen,
Is voor ons geen schande.
Hier woont een rijk man
Die ons wel wat geven kan,
Geef me appel of een peer,
Ik kom het hele jaar niet meer.

Een zeer kort zomerverhaal

Oma met watermeloen

Mijn altijd glimlachende en heel lieve doch demente oma snijdt elke dag een zeer grote watermeloen voor haar acht volwassen kinderen, maar nu doet ze dat ook in augustus terwijl iedereen in zuidelijk Spanje is, zodat ik daarna leurend langs de hartstikke gesloten dorpsdeuren kan gaan, waardoor ik er onlangs steeds meer van overtuigd ben geraakt dat zij voortaan maar mee moet tot iedereen weer terug is.

(Tel even mee. Klopt het? Eén zin met kop en staart en daarin 7 zelfstandige naamwoorden, 7 bijvoeglijke naamwoorden, 7 bijwoorden en 7 voegwoorden.)

De kraai die van het dak viel

het dak

Terwijl ik in de schaduw van het huis nog een glas water met ijsklontjes drink, vallen de mussen achterelkander van het dak. Het duurt niet lang voor ook de kraai met wijd opengesperde bek het loodje gaat leggen.
We gaan allemaal dood, dat is één ding dat zeker is. Maar hoe, dat weet niemand.

Ik kan daar wel mijn voorkeur over uitspreken. Vroeger zou ik er geen probleem mee gehad hebben, als ik in mijn sportharnas was overleden. Wat was er mooier dan een paar uur hardlopen en dan plotsklaps dood te zijn, als een pier. Tegenwoordig zou ik het liefst in mijn slaap doodgaan. Gewoon mijn ogen dicht doen en niet meer wakker worden.

Er zijn verschillende manieren waarop ik de kraaienmars kan blazen. Mijn hart kan er door ouderdom mee ophouden, ik kan een ongeluk krijgen, ik kan doodziek worden, ik kan me doodschrikken van geluk of verdriet. Ik heb zelfs gehoord dat je je in je huwelijk dood kunt voelen. Dat is dan wel weer opmerkelijk, aangezien ik verwacht dat er na de dood geen gevoel meer is. In ieder geval niet bij de overledesne. Wel bij de nabestaanden. Zalig zijn de mensen die kind noch kraai hebben, zij laten geen mensen in rouw achter.
Ach, het is “Der Lauf der Welt” en het beste is om je daarbij neer te leggen. En dat is ook wat er gebeurt, je gaat in ieder geval liggen. Wat er daarna met je gebeurt, daar kan je vooraf nog voor kiezen. Het meest idyllisch lijkt me om te gaan liggen op een groene begraafplaats met veel ruimte, vogels en stilte. Maar je kan er natuurlijk ook voor kiezen om gecremeerd te worden, dan leg je je niet neer, maar ben je strooigoed geworden voor Gods akker. Ik heb trouwens ook gelezen dat je ‘geshredderd’ kan worden. Door zo’n apparaat waarin ook takken, zo dik als mijn spaakbeenderen, tot kleine stukjes worden vermorzeld. De hoogwaardige eiwitten van mijn lichaam raken op die manier niet verloren, zoals bij cremeren. De proteïne kan weer opgenomen worden door de aarde en je hebt ook de mogelijkheid om de stukjes te verdelen over de aarde, zodat de toxische stoffen, die zich in de loop der jaren in mijn lichaam hebben verzameld niet op één plek de grond vergiften, zoals bij begraven het geval is. (Uit: verhalenbundel De moeder van Ikabot – Maarten ’t Hart, juni 2016).

De laatste jaren is er een nieuwe vorm van doodgaan bijgekomen. Ik kan doodgaan door een terroristische aanslag. De kans dat je door een zichzelf opblazende terrorist wordt gedood is natuurlijk niet groot, de angst wel. Terrorisme heeft de angst om dood te gaan doen toenemen. Ik ben bang dat óók ik een dood paard aan een boom bind. Dat ik niet meer durf te vliegen of me durf te begeven in grote menigten.
Bijna elke dag lees, hoor en zie ik de berichten op het nieuws. Mijn aandacht kan er niet van losgetrokken worden. Mijn geest raakt bijna verziekt en ik sta op het punt om mezelf te beschermen door geen nieuws meer te kijken of te luisteren. En wie weet is dat ook wel goed voor mij. Besteed ik mijn tijd meer aan de mensen om me heen, mijn familie en vrienden en die mensen die een moreel steuntje nodig hebben. Wie weet word ik zo ‘een vliegende kraai die altijd wat vindt’. Er zijn trouwens steeds meer mensen die deze stap nemen en teruggaan naar het leven waar ze wel zelf invloed op hebben.

De paus zei de afgelopen week ‘de wereld is in oorlog, omdat zij de vrede verloren heeft’. Misschien is dat het wel. Ik heb mezelf en de ander verloren door intolerantie en (voor)oordelen. Een oorlog om macht en belangen, om geld, om natuurlijke bronnen. Het vergt een extra portie wijsheid en barmhartigheid om daar een eind aan te maken.

De zon heeft intussen een andere plek aan het firmament ingenomen en ik verzet mijn stoel, zit nu stijf tegen de gevel. De mussen liggen roerloos om me heen. En terwijl mijn water begint te koken, wacht ik tot de kraai zal vallen.

In ’t warme donker van de avond,
bange mensen om me heen.
Zelf de duif hier op het dak, zoek je vrijheid,
blijf niet zitten, heel alleen

Er is oorlog in de wereld,
we zijn de vrede nu echt kwijt.
Terroristen zaaien angst en dat voel ik,
ik wil weer vrij zijn voor altijd

En weet je duif dat jij me kracht geeft,
de maan in de donker blauwe lucht.
En jij bent diegeen die alle macht heeft,
want jij bent de vleugels van mijn vlucht

We kunnen wél leven met een ander,
er is genoeg voor iedereen.
Ben verdraagzaam tolerant, vol met wijsheid,
verspreid de liefde om je heen

En weet je duif dat jij me kracht geeft,
jij brengt de liefde terug in mij.
En jij bent diegeen die alle macht heeft,
want jij bent de vleugels ‘k voel mij vrij.
En weet je duif dat jij me kracht geeft,
de kracht voor dat hele klein gebaar.
En jij bent diegeen die alle pracht heeft,
want jouw liefde brengt ons bij elkaar

(Song: de vleugels van mijn vlucht – Paul de Leeuw)

Ik word een vrije speelse aap

busreis

Ben ik een product van de autoritaire samenleving?
Soms denk ik dat wel. Er zijn momenten, dat ik me laat verleiden om opgepropt in een vliegtuig te zitten om met heel veel andere mensen gezellig vakantie te gaan vieren op een andere plek op onze aardkloot. Als een lemming, volgegeten met papavers, loop ik achter de anderen aan naar pretparken en ‘all inclusive’ vakantieoorden. In navolging van anderen kijk ik wat goedkoop is en waar er wat te halen valt. Ik leg dan mijn volle aandacht op imitatie.

Helemaal vreemd is dit niet, het is namelijk ook wel erg makkelijk.
In onze samenleving is in 1901 de leerplichtwet ingevoerd. Dat betekent dat ieder kind van zes tot twaalf jaar verplicht is tot het volgen van onderwijs. Op mijn lagere school, voor diegenen die na 1985 geboren zijn, de basisschool, was er strikte controle op alles wat je deed en moest doen, middels het geven van instructies. Er was een duidelijk doel en hoe je er moest komen werd je verteld, je hoefde alleen maar uit te voeren en mee te doen. Alles lag vast in regels, je hoefde zelf niet na te denken. Wit was wit en zwart was zwart.

Waarschijnlijk heeft daarom de goedkope busreis met verkoopdemonstratie een enorme aantrekkingskracht op me. Gewoon het idee om met een uitgestreken gezicht, samen met andere busreizigers, te kijken naar de man aan de microfoon. Als een geïsoleerde witte boon in tomatensaus achter het glas van een Hak-potje mezelf laten meevoeren naar restaurants waar het eerste kopje koffie gratis is, waar de maaltijd bestaat uit een kopje lauwe, flauwe soep en je voor de rest van het eten en drinken de hoofdprijs moet betalen.
Ik begrijp ook wel dat zo’n goedkope busreis inclusief verkoopdemonstratie nooit die impuls aan mijn leven zal geven zodat mijn gedrag verandert van imitatie in authentiek. Maar waarom zou ik daar ook naar zoeken, ik ben opgegroeid in een autoritaire samenleving en pas me aan.

Net als ieder kind heb ik spelend nieuwe dingen ontdekt, handigheden die een verrijking hadden kunnen betekenen voor de gemeenschap. Ware het niet dat de samenleving in mijn kinderjaren gebaseerd was op autoriteit. Wat de leraren doen is immers goed en niet voor verbetering vatbaar. En zo kwam in mijn kinderspel de volle nadruk te liggen op imitatie. Ik werd een tweede leerkracht die de wereld vertellen zou, hoe er geleefd moest worden.

De laatste jaren komen er steeds weer prikkels binnen die me verwarren.
Als ik een vliegtuig in stap en de deuren sluiten zich achter me, dan voel ik dat ik geen kant meer op kan, alleen maar kan gaan zitten en het lot ondergaan. Als de airconditioning aan wordt gezet en het geluid hevig wordt in de ruimte. Op zich een voordeel omdat ik daardoor de geluiden van de medepassagiers minder hoor en hun geuren, evenals die van mij, zo snel mogelijk worden afgevoerd. Maar de rust, de vrijheid, die ik daarna ervaar als ik, op een primitief vliegveld, de trap afdaal, naar die prikkel ben ik al mijn hele leven op zoek.
Steeds sterker wordt de gedachte dat ik wil ontsnappen aan de gevestigde macht, het meelopen in de maat van de autoritaire wereld, de macht van het verkoopapparaat, de macht die mijn vrije wil inperkt en mijn spelen naar imitatie drijft en niet naar de vrijheid om te experimenteren en te variëren op wat ik anderen zie doen.

Ik wil terug naar de tijd dat ik nog kon spelen en net als bij de hogere apen mijn fantasie geprikkeld wordt. Chimpansees die genoeg te eten hebben gehad en toch weten dat er nog eten verstopt ligt, die trekken een kast vol trucks open om ook dat eten te pakken te krijgen. Niet omdat het nodig is, ze hebben namelijk al geen honger meer, maar omdat ze kunnen spelen zonder iets te moeten bereiken.

Laatst liep ik huppelend, terwijl het toch goed vijftig jaar geleden is dat ik op de kleuterschool zat, terug vanuit de koffiecorner op het werk met een groep collega’s huppelend achter me aan en ik voelde me vrij. Die huppel heeft nog geen verandering in de wereld veroorzaakt, maar heeft wel een eerste aanzet gegeven tot meer authenticiteit. Mijn ogen zijn geopend voor initiatieven van mensen die anders durven te bewegen, mensen die de jeugd aanzetten tot vrijer denken en handelen.

In een vrije samenleving zijn de kinderen in hun spel vrijer om te experimenteren en te variëren op wat zij grote mensen zien doen. Daardoor zijn zij medeveroorzakers van veranderingen in de samenleving.
Welke verandering ontstaat er door jouw spelen?

Een zebra onder de rok

Zebrabenen

Al vroeg leerde ik dat er grenzen zijn.
Mijn moeder stond met haar vriendinnen te praten in de kamer. Een langgerekte jaren zestig kamer, met een voor – en achterkamer in één lange smalle ruimte, een bankstel met twee fauteuils en een salontafel met een bakje sigaren en sigaretten.
De rokken van de vriendinnen reikten bijna tot aan de enkels, waardoor ik, als een trapezium artiest, aan de bank moest hangen om met mijn hoofd bijna op de grond onder de rokken te kunnen kijken.
Onder de rokken kijken is zo’n demarcatie. Tot een jaar of vier wordt het voorval nog giechelend afgedaan. Het kind wordt rechtop gezet en de rok weer recht gestreken. De grens ligt bij schoenmaat 29. Ik had net die schoen tegen de muur gezet en mijn rechter knieholte houvast gegeven aan de rugleuning, toen ik werd opgetild aan mijn oren en met een strenge blik de kamer uit werd gestuurd.
En toch was ik toen al benieuwd wat er onder die rokken te zien was.

De afgelopen maand zijn er weer veel jonge mensen afgestudeerd. Ik heb een eindpresentatie van de opleiding Mode – en vakschool gezien. Als die vertoning een voorteken is voor de mode die deze zomer gedragen gaat worden, heb ik er een hard hoofd in. Zal ik ooit te zien krijgen wat er onder die rokken zit? In het gedachtengoed van Jef Montes lopen de modellen in moderne versies van begin jaren dertig met lange broeken en dito jurken over de catwalk. De jonge ontwerpsters lopen daarentegen in rokken tot net over de knie en ik besef dat er nog hoop is. Net zo goed als er hoop is voor deze afgestudeerden op een baan. De werkeloosheid van de jongeren in Nederland was het afgelopen half jaar licht toegenomen en kwam net onder de 12 procent uit. In Italië ligt dat getal veel hoger.

Een paar weken geleden zat ik op een bankje op de muur van Lucca en keek uit over het Toscaanse land. De zon brandde op mijn naakte armen en benen die, zoals mijn moeder zo vaak tegen me zegt, ik goed ingesmeerd had. Naast me zat een bejaarde man in vol kostuum en een wandelstok. Vanuit de schaduw van zijn hoofddeksel hoorde ik hem in het Engels met mij praten. Hij vertelde me dat hij een ‘professore dottorato’ was, die heel zijn leven les had gegeven aan de jeugd. De jeugd die tegenwoordig te lui was om te gaan werken. Hij vertelde me dat de jeugdwerkeloosheid enorm hoog is in Italië, boven de 40 procent. En dan moet je bedenken dat mensen die maar één uur werk in de week hebben, niet bij deze groep worden meegeteld. Dat vertelde hij me niet, maar was parate kennis van mezelf.
‘Nu wil Minister-president Matteo Renzi ook nog belastingverlaging voor de lage – en middeninkomens instellen, die gefinancierd moet worden door besparingen in het staatsbestuur, afschaffen van dienstauto´s en bevriezen van de topsalarissen,’ zei die spraakzame man naast me, ‘maar van mijn geld blijft hij af.’
De oude man stond moeizaam op, gaf me een hand en schuifelde rustig de helling af richting zijn chauffeur, die de portier van zijn auto al openhield.

Ik keek weer over de muur naar al die werkloze jongeren die langs wandelden. Ik zag de armoede van hun gescheurde spijkerbroeken. Dát was wat me verbaasde. Niet het feit dat er zoveel jeugd op een doordeweekse dag over de muur loopt, maar hun broeken met de scheuren. Net of de jeans met zeer scherpe stenen was gewassen en de stof over de breedte op meerdere plaatsen opengescheurd had. De zon had door de open gaten de mogelijkheid om het vel van hun nog jonge benen aan te raken. De huidlaag die ondertussen net zo bruin moest zijn geworden als mijn armen en benen. En de huidlaag die bedekt was door de kledij net zo wit, als de huid onder mijn borstharen.
Ik heb het niet durven vragen, maar had graag de strepen op hun benen gezien.

Kleding uit Italië staat nog steeds hoog aangeschreven in de wereld, van hun tunieken in het oude Rome, tot de innovatieve – en prachtige couture kleding van dé modeschool van Rome Accademia di Costume e di Moda. Ik weet niet zeker of de gescheurde broeken die ik in Lucca heb gezien een Italiaanse variatie zijn op de stonewashed Amerikaanse jeans, maar ik weet dat ik ze ook opvallend vaak in Nederland zie.

De zomer zal zich vast nog laten zien, volgens het boek van Dimitri Verhulst laat de zomer zich echt niet tegenhouden. Als de zomer daar is, zal ik mijn broek aantrekken met pijpen tot net boven de knie – want daar ligt bij mij de grens – en op zoek gaan naar de zebrabenen van onze werkende jeugd.

Pathos Puccini

Pucinni

We slenteren door de straten van Lucca. Voorop loopt Elena enthousiast te vertellen over haar stad, in vloeiend Italiaans en dus op een rap tempo pratend. De enige woorden die ik versta zijn: ‘e alore’ en ‘ecco’. Verder kijk ik naar haar handen en lippen en verdrink in de zoete klanken. Naast me loopt Jörn, een Duitse cursist en hij vertaalt het Italiaans in het Engels, net zo snel als het water dat stroomt door de Via del Fosso. En dat is snel, aangezien het verleden week behoorlijk had geregend en al het water uit de bergen, via de stad een weg naar de zee zoekt.

Op de Piazza Citadella komt de groep tot stilstand en vertelt Elena, de Italiaanse lerares, over alle beroemdheden die in Lucca zijn geboren. Mijn persoonlijke translateur vertelt over Luigi Bocherrini, een beroemde componist, cellist en contrabassist, terwijl ik probeer te tellen hoe vaak haar lippen op en neer gaan in één minuut. Daarna komt Giacomo Puccini aan de beurt en dat is logisch aangezien we voor het geboortehuis van deze componist staan. Voor alle niet muziekfanaten kan ik nog mededelen dat ook Mario Cipollini de wielrenner, Super Mario, De schitterende, Cipo, in deze stad is geboren. De man die de Giro della Provincia di Lucca (2005) heeft gewonnen, maar ook, ik noem een dwarsstraat, de Profronde van Oostvoorde (1995).
We staan dus voor het geboortehuis van Puccini en als we het huis binnentreden en naar een film van hem kijken, dan zie ik een starre, arrogante man die de mensen om hem heen het werk laat doen. Dat kan ook komen doordat de beelden zijn opgenomen in het begin van 1900 in zwart/wit en slapstick formaat. Volgens de verhalen is Giacomo een slechte en ongedisciplineerde leerling geweest, die alleen een opera schreef als hij slecht bij kas was. Ach, wie weet mag ik hem toch wel.

Puccini schreef La bohème naar aanleiding van de roman Scènes de la vie de bohème uit 1849 van Henri Murger, over de levens van jonge, arme Parijse kunstenaars. Puccini schreef gevoelige passages met als beroemd hoogtepunt de aria ‘Che gelida manina’, het moment dat de liefde tussen de twee hoofdpersonen Rodolfo en Mimì ontluikt. In 1897 werd deze opera voor het eerst in Nederland uitgevoerd in Den Haag.
Dinsdag 28 juni 2016 is hij te zien en te beluisteren, in de open lucht, op de Parade in ‘s-Hertogenbosch, aanvang 20.30 uur.

Eigenaardige contactadvertentie

contactadvertentie

‘Nee meneer Chacarut. Ik zeg het nogmaals: NEE, niet doen!’
Terwijl Maria dit uitroept door de telefoon loopt haar gezicht rood aan van de opwinding.
‘Leg de hoorn toch neer,’ zegt Theo, ‘het maakt je helemaal van streek.’
‘Nee, u moet nu goed naar me luisteren, dit mag u echt niet doen,’ gaat Maria verder, ‘en ik ga nu ophangen hoor.’
Met een theatrale beweging wil ze de hoorn op de haak leggen en blijft dan naar het mobiele in haar hand kijken.
‘Je moet even op het rode knopje drukken, Maria, dan verbreekt de verbinding.’
Maria drukt op het kleine zwarte scherm en legt het toestel op het kastje naast de deur.
Ze kan soms zo goed begrijpen dat geen mens iets te maken wil hebben met meneer Chacarut. Het is een intelligente en charmante man, maar bij tijd en wijle ook onuitstaanbaar en gewoon niet te begrijpen.
‘Wat was er nu weer aan de hand?’
Haar man staat op vanuit zijn luie stoel en slaat een arm om haar heen.
‘Kom even rustig zitten, zal ik thee voor je inschenken?’

Maria en Theo wonen in een arbeidershuisje in een buitenwijk van de stad. Veel ruimte hebben ze met zijn tweeën niet nodig. Jaren geleden hebben ze wel een kinderen willen krijgen, maar dat is helaas niet gelukt.
‘Ik begrijp ‘m soms echt niet, Theo,’ snikt Maria, ‘Iris belde me net en vertelde wat hij van plan is. Hij doet haar zoveel verdriet.’
‘Herman doet de mensen heel zijn leven al verdriet.’
‘Meneer Chacarut, Theo. Meneer Chacarut.’

‘Voor mij is hij nog gewoon Herman. Weet je nog dat we met zijn allen op het eindfeest van de middelbare school gezellig zaten te drinken en te pokeren. Herman had het mooiste meisje van de school veroverd. Natuurlijk Maria, jij bent voor mij mijn mooiste meisje, maar Anemoon was voor iedereen een maatje te mooi, behalve voor Herman.’
‘He, zwakkelingen! Kom op, we spelen nog een potje,’ had Herman uitdagend met een dikke sigaar in zijn mond geroepen.
‘Herman, je hebt tot nu toe alles verloren, je hebt helemaal niets meer om mee te spelen. Laten we stoppen en plezier maken rondom het kampvuur,’ hadden de andere scholieren gezegd.
‘Nou, van je vrienden moet je het maar hebben,’ riep Herman uit, ‘ik zet Anemoon in! Als ik verlies mag de winnaar haar een avond hebben.’
Het was muisstil geworden, alle ogen waren op Herman gericht. Had hij dat werkelijk voorgesteld?
‘Oké, ik speel met jou,’ zei Peter.
En hij verloor. Hij had Anemoon ingezet in een spel en verloren.
‘Geen probleem, neem haar maar, zei hij, ‘ik heb verloren en dit hoort er dan bij.’

‘Wat een ongelofelijk arrogante kwast is die Herman toch.’
‘Ja, maar toch heeft hij iets in zich. Want Anemoon is wel bij hem gebleven en met hem getrouwd. En hij is ook goed voor ons geweest, vergeet dat niet, Theo.’

Heel hun werkbare leven werken Theo en Maria al voor meneer en mevrouw Chacarut. Theo houdt het landgoed rond de villa bij en Maria de binnenkant. Meneer Chacarut is een echte businessman. Zijn motto luidt: “Met enkel vrienden verdien ik geen miljoenen.” Had hij maar enkele vrienden gehad, maar zelfs dat is hem in al die jaren niet gelukt.
Het grote vrijstaande huis staat in een bos, ongeveer een kilometer buiten het dorp. Het huis ziet er niet onaardig uit, vrolijk mag je zelfs zeggen. Dat kan je Herman niet nageven, hij ziet er zelf en al zijn spullen picobello uit. Overal zijn bloemen en kleuren. Zelfs dit najaar staan de geraniums nog fier overeind en trekken de aandacht.

Ondertussen trilt het tafeltje bij de deur.
‘Het is jouw mobieltje, Maria.’
‘Met Maria. O, hoi Iris.’
‘…….’
‘Nee, ik heb hem wel gesproken, maar volgens mij luisterde hij niet.’
‘……’
‘Natuurlijk mag je langskomen, je bent altijd welkom. Tot zo!’
Maria blijft even voor zich uit staren met het toestel in haar hand.
‘Fijn dat Iris even langskomt, die arme meid heeft het ook niet makkelijk.’
Ze schonk Theo en zichzelf nog een kop thee in.
‘Ik moet steeds denken aan die keer dat we met zijn zessen naar de Ikea zijn geweest.’

‘Eerst moeten die kinderen weg. Breng ze naar de ballenbak en wel voor de langst mogelijke periode,’ zei Herman, ‘het is al erg zat dat we op zaterdagochtend deze drukte in moeten.’
Wij brachten Jacques en Iris naar de ballenbak en mochten daarna achter Herman en Anemoon aanlopen om op te schrijven wat ze wilden hebben en dat later uit de stellingen op te zoeken.
In elke stand waar we kwamen was Herman bezig geweest de confrontatie te zoeken met medeklanten en personeel van het woonwarenhuis.
‘Wat is dit voor zaak! Kunnen jullie dan helemaal niets leveren wat ik echt wil hebben? Ik ga voortaan wel naar mijn vrienden, die hebben een echte meubelzaak. En jullie volksmensen, ga alsjeblieft eens aan de kant met die jengelende kinderen!’
Op gepaste afstand volgden wij het tafereel samen met Anemoon, die met een rood hoofd steeds een andere kant op keek.

‘Laatste oproep aan de ouders van de kinderen van Jacques en Iris. U wordt verzocht de kinderen op te halen bij de ballenbak,’ klonk er door de luidsprekers van het bedrijf.
‘Herman, we moeten de kinderen nu echt gaan ophalen,’ zei Anemoon schoorvoetend.
‘Kinderen? Ik heb helemaal geen kinderen. Ik wil helemaal geen kinderen,’ en hij liep pontificaal de zaak uit, naar zijn auto en reed, zonder zich om ons en de kinderen te bekommeren, naar huis. Logisch dat Iris en Jacques na al die voorvallen uiteindelijk niets meer met hun vader te maken wilden hebben.’

‘Rustig nu maar,’ zei Maria, terwijl ze aan haar thee nipte, ‘ik begrijp hem ook niet altijd, maar ik ben enorm blij dat Iris ons regelmatig opzoekt.’

Maria zwaaide naar Iris die het paadje naar de voordeur opliep.
‘Doe jij even open,’ zei ze, terwijl ze een extra kopje uit de kast pakte.
‘Kom binnen,’ zei Theo terwijl hij Iris een dikke knuffel gaf, ‘wat een gedoe weer met je vader!’
‘Wil je thee en appeltaart?’
Maria was in de keuken al druk bezig met een kopje en de schoteltjes voor het gebak.
‘Wat heerlijk om je even te zien, alhoewel de omstandigheden weer niet prettig zijn.’
‘Nee, dat klopt,’ zei Iris terwijl ze een krant die ze al die tijd onder haar arm had op tafel legde,’ zeg dat wel, hij heeft het gewoon al gedaan!’
Vol ongeloof keken Theo en Maria haar aan.
‘Nee echt, kijk maar op pagina zes. Het staat er echt.’

Contact
Weduwnaar 76 jr i.b.v. auto en boot,
wil heel graag een leuke vrouw ontmoeten
om het leven weer wat aangenamer te maken.
Ben jij die ondernemende vrouw die met mij
weer iets van het leven wil maken, bel …..

‘Volgens mij moeten we nu echt je moeder op de hoogte brengen,’ zei Maria zacht en zette met trillende hand het bordje met warme appeltaart op tafel.

(Opdracht: Zoek een contactadvertentie uit de krant en schrijf er jouw verhaal over.)

Love Light en Fluitenkruid

Fluitenkruid

Ze kijkt me aan met een allerliefste glimlach.
‘We zijn ongeveer anderhalf bezig,’ zegt ze, terwijl ze op haar crocs naar de poort van de natuurcamping loopt.
‘Je hoef niet ver te gaan,’ en ze bukt zich om wat mos te plukken. Ze wrijft het door haar handen en ruikt eraan.
‘Het werkt hoeststillend, prikkelverzachtend,’ de kruidendeskundige kijkt een jongen aan die zich ook bij de groep heeft aangesloten.
‘Jij hebt last van je longen.’
De jongen kijkt schichtig om zich heen, net alsof iemand zijn geheim heeft ontdekt.
‘Mos is een tonicum, een opbouwer voor je longen.’
Ik blijf even staan en wrijf het mos rond in mijn hand en ruik eraan. De geur van de aarde, vochtige grond dringt mijn neus binnen. In mijn keel begint het te kriebelen en ik probeer de neiging tot hoesten te onderdrukken.

Helemaal prettig voel ik me nog niet op het Love – en Light Festival.
Ik heb op het terrein al de nodige geuren opgesnoven en naar spirituele muziek geluisterd. Een paar honderd meter weg uit een leven waarin ik me geregeld laat opjagen en teveel eisen aan mezelf stel. Hier heb ik de mogelijkheid om tot rust te komen en stevig op de grond te staan.
Op één van de lange tafels staan potjes met kruiden en wierook. Elk potje heeft een eigen tekst, elk potje heeft zijn eigen mengsel van kruiden.
Michaël staat met een vrouw te praten met zijn rug naar me toe en ik sta met mijn vriendin te praten. Ze heeft een mengsel van kruiden gekregen waarvan de geur haar niet echt aanstaat. Ik vind het wel lekker ruiken.
‘Dat is de bedoeling ook, anders werkt het niet,’ heeft de man gezegd, hij die er verstand van heeft.
En terwijl wij over de geur staan te praten draait hij zich onverwachts om en druk me een potje in mijn handen.
“Dit is voor jou,’ zegt Michaël, ‘en jij weet welke stap je moet zetten.’
Hij draait zich weer om en verdwijnt zo als in – en uitgaande engel uit mijn leven.

‘Dit is fluitenkruid,’ zegt ze, ‘het helpt je als je een opgeblazen buik hebt. Als je darmen lucht afscheiden en je last hebt van winderigheid. Maar bovenal is het kruid een schitterend plaatje in het lente landschap.’
Ik pluk een stengel en doe die in mijn zak, naast het potje, het mos en een mooie steen die ik kort tevoren heb opgeraapt.
Voordat ik mijn kleren in de was doe, ben ik minuten bezig om alle mooie dingen die ik onderweg vind uit mijn zakken te halen en nog één keer te bekijken.

‘Luister,’ zegt ze, ‘dit moet wel een plek zijn van lichte energie. De vogels roepen me.’
En ik voel het ook. Mijn hoofd raakt leeg en licht.
‘Het bos zit vol plekken met lichte – en zware energieën.’
We lopen verder en ik kijk en luister of ik de plekken ook kan ontdekken. Ik zie alleen de zon tussen de net ontloken bladeren doorschijnen, op zoek naar mij. Ik sluit even mijn ogen en draai mijn hoofd er naar toe. Als ik ze weer open is de groep al een stukje van me verwijderd . Ik versnel mijn pas en geraak bij hen op het moment dat er een groene stuik zichtbaar is. De bladeren van de struik ruizen lichtjes in een zacht briesje van de wind. Mijn aandacht wordt getrokken door het donkere gedeelte onder de struik. Dat gedeelte is heftig in beweging en ik voel mijn maag verkrampen. De zachte wind en het hevig trillen van de takken kloppen niet met elkaar. Het enige dat door me heen gaat is, dat ik weg wil van deze plek.
Marja pakt mijn arm en kijkt me rustig aan.
‘Waarschijnlijk is dit een plaats waar in het verleden iets is gebeurd waar de natuur nog van ontdaan is.’
Ik vind alles goed, als we hier maar vandaan gaan. Ik kijk nog één keer om naar het bos met zijn kruiden, planten, struiken en bomen .
Het is tijd om terug te keren naar het festivalterrein.
Een knuffel voor Marja, die me een kijkje heeft gegeven door haar ogen van een omgeving waar ik zo makkelijk doorheen loop.

De zon komt steeds lager te staan en we hebben nog één ding te doen. We gaan naar Rick.
Rick woont deze dagen in een tipi tussen klankschalen en – instrumenten.
Mijn vriendin ligt aan de ene kant in de tent en ik aan de andere kant. Langzaam sluit ik mijn ogen en laat me meenemen in de lichte – en donkere klanken van de schalen, het zingen van zijn stem. Voor even zijn alle geluiden van buiten opgenomen door de geluiden in de tipi.
Ik voel dat mijn aandacht getrokken wordt door het bos, door de hevig trillende struik. Ik zie dat er lachende mannen om de struik heen staan. Ik zie mezelf er tussen staan en huilen. De struik brandt en in het midden staat een vrouw die het uitschreeuwt van de pijn.
Langzaam verdwijnt het beeld terwijl Rick het laat regenen met zijn instrument en daar zachtjes bij zingt.
Na afloop praten we nog even met hem na. Over de trillingen die we gevoeld hebben, over het fenomeen ‘derde oog’ en over het geluid van een hemelse stem die we buiten de tipi horen binnendringen.

De stem hoort bij een vrouw in een wit gewaad. Ze staat op het hoofdpodium en trekt de mensen van het terrein naar zich toe.
Op één van de bankjes ga ik zitten en haal de stengel uit mijn jaszak. Met een zakmes snijd ik de blaadjes eraf zodat alleen de stengel overblijft met aan de onderkant een dichte knoop. Halverwege de holle fluitenkruidpijp maak ik een snede. Ik breng mijn lippen voorzichtig naar de opening van het steeltje en blaas met ontspannen lippen zodat een hoge toon mee gaat trillen met haar lied.
Voor me staat het potje met kruiden te wachten tot ik het ga verwarmen. Ik weet dat de wrede geur me niet aan zal staan. Het zal mijn lichaam onrustig maken zodat de weg vrij komt voor een transitie, een natuurlijke overgang voor bezinning, warmte en ruimte voor mezelf.

Love and light festival
Schaijk
www.loveandlightfestival.nl

Wilgefortis

Wilgefortis

Deze maandagochtend mogen wij als eersten de grote hal betreden, Marleen en ik. Er hangt een kastje om mijn nek met een digitaal schermpje en een koptelefoon. Zo luister ik naar uitleg over het museum.
‘Bij de schilderijen met het teken van een koptelefoon is een geluidsfragment te horen,’ schettert de man in mijn koptelefoon, ’toets het nummer in dat erbij staat en druk op ‘enter’.
‘Een kind kan de was doen,’ lach ik en stoot mijn vriendin aan.
‘Ssst,’ sist ze, ‘ik luister naar de levenspelgrimage.’

“Wij mensen moeten ons een weg vinden door het leven. Dat leven is als een pelgrimstocht; een lange reis vol verleiding en gevaar. De strikken van de duivel staan overal opgesteld. Dat maakt de wereld tot een oord vol verderf waartoe de levenspelgrim maar het beste zoveel mogelijk afstand bewaart. Toch moet de mens er doorheen en iedere dag kiezen tussen goed en kwaad. Aan het eind wordt de balans opgemaakt,” schalmt de stem in mijn oren.
“Jheronimus Bosch schilderde de levenspelgrim op de buitenzijde van het Hooiwagendrieluik en van de Landlopertriptiek.”

‘Wat heb ik hier zin in,’ fluister ik.
‘We moeten ook zeker bij zijn tekeningen gaan kijken. Daar heb ik zin in,’ glimlacht ze fluisterend terug.
De afgelopen weken hebben Marleen en ik er vaak over gesproken en de kranten staan er vol van, de Jheronimus Bosch tentoonstelling in het Noordbrabants museum in ‘s-Hertogenbosch.
Ondertussen stroomt het museum vol met nieuwsgierige mensen, sommigen blijven op gepaste afstand van een schilderij staan kijken, anderen zijn waarschijnlijk zo bijziend dat ze bijna met hun neus de vijfhonderd jaar oude opgedroogde verf kunnen ruiken.
We lopen van Het narrenschip via De navolging van Christus naar De landloper.
Ondertussen heb ik de geluidsknop van de audiotour gevonden en de man wat zachter kunnen zetten.

“Een reiziger loopt aan een herberg voorbij. Het hek was voor hem gesloten. Waar komt hij vandaan en waar gaat hij heen?” vraagt de stem.

‘Ik heb geen idee,’ mompel ik en probeer me een beeld te vormen van de steden en dorpen van die tijd. Ik ken nog wel wat verhalen van meneer Vernhout, een onderwijzer die me met zijn magische stem zo in het verleden kon zetten. Maar volgens mij heeft hij nooit verhalen vertelt over Jeroen van Aken en dat terwijl de lagere school vlak bij het centrum van de Bossche binnenstad stond.
Kwam de reiziger uit een stad uit 1500, die ommuurd was door wallen en vluchtte hij weg van de wrede hertog of was de zwerver door de hertog de stad uitgezet, omdat landlopers nu eenmaal niet in de stad thuishoren en gewoon op weg zoals hij altijd op weg was?
Net als ik heeft ook de stem het antwoord niet.
In de lange brede gangen en de grootsheid van de ruimten ben ik Marleen al snel kwijt. In de hal met de pentekeningen vind ik haar terug.
Als er één mooi kan tekenen en schilderen, is zij het wel. Ze staat te kijken naar een tekening van een hellelandschap met fantastische monsters en gedrochten.
Eerlijk gezegd heb ik wel genoeg fantastische wezens gezien en snak naar een rust moment.
‘Ik loop even door naar de volgende ruimte, jij hebt vast nog genoeg te zien aan al die kleine tekeningen,’ zeg ik geeuwend.
In het midden van de volgende hal staan een aantal banken die volledig bezet zijn door oudere mensen. Zodra er een plekje vrijkomt, plof ik neer.
Op het display van de audiotour tik ik nummer 91 in en kijk tussen de mensen door, naar het schilderij van de vrouw met baard die aan het kruis hangt.

“Wilgefortis was de dochter van een heidense Portugese koning,” hoor ik, “om onder een niet-christelijk huwelijk met een Italiaanse koning uit te komen, bad ze tot God om redding.”

Volgens mij heb ik het volume nu echt goed ingesteld. De stem die eerst zo dominant aanwezig was in mijn oren, komt van zeer grote afstand en is nauwelijks nog te horen. Een stem die over gaat in een lichte galm en daar doorheen hoor ik andere stemmen roepen.

‘De slet! Het is haar eigen schuld.’
Hij hield de tinnen beker in de lucht als teken dat die bijgevuld kon worden.
‘Zou U dat nu wel doen?’ zei Eduardo, ‘U heeft toch wel genoeg op.’
De kastelein schonk zijn beker vol en keek Eduardo vragend aan.
‘Não,’ zei hij in zijn beste Portugees.
Ze heeft U echt geraakt, maar ze krijgt daar morgen ook haar straf voor.’
‘En zo is het,’ zei Lorenzo, ‘we hebben niet voor niets zo’n eind gereisd. Ik wil haar zien hangen!’
Lorenzo maakte in zijn turquoise mantel met brede gouden banden een bijzondere indruk op de andere gasten van de herberg. Ze hadden wel gehoord waarvoor hij uit Italië naar Portugal was gekomen en eerlijk gezegd waren ze het ook met hem eens. Een vrouw moet trouwen als ze uitgehuwelijkt wordt. Zeker een dochter van onze koning. En dan nog wel met zo’n rijke Italiaanse koning. Van die rijkdom gingen zij vast ook profiteren.
Bij de ingang van de herberg stonden twee van zijn lijfwachten.
‘Ik neem er nog één en schenk alle anderen kelken ook nog eens vol,’ riep Lorenzo en hij viel slap tegen Eduardo aan.
Eduardo was wel wat gewend van zijn koning. De man stond bekend als een bruut. Op het eiland Sicilië was er geen ondergeschikte te vinden die niet op zijn knieën viel als de koning langs kwam. Een verkeerde toon, een verkeerde lach en je kon het met je leven bekopen.
Eduardo ondersteunde de koning en knikte naar de lijfwachten.
‘Kom we brengen U terug naar het kasteel. Een nacht slapen zal U goed doen.’
Ze ondersteunden de koning en namen hem mee naar buiten.
‘Een slet is het, ik zeg je …..’
Met die woorden stapte hij over de drempel.
‘Eduardo, waar breng je me heen?’
‘We gaan terug. U moet slapen, morgen is de dag dat ze wordt gekruisigd.’
De buitenlucht bracht de koning weer een beetje bij zijn positieven.
‘Je hebt gelijk, morgen wordt ze gekruisigd en dat is haar verdiende loon.’

‘Je bent het toch met me eens, ze heeft het verdiend om gekruisigd te worden?’ vroeg de koning, terwijl hij in zijn bed kroop.
‘Eerlijk gezegd vind ik het een vreemd verhaal dat me vanavond in de herberg werd verteld. Het is blijkbaar niet de dochter, maar de koning waar U boos op zou moeten zijn. Hij heeft U bedrogen met zijn bebaarde dochter,’ begon Eduardo en keek daarbij zijn koning voorzichtig aan.
‘De koning?’ haspelde Lorenzo met een dubbele tong.
‘Volgens de verhalen had de Portugese koning besloten om zijn dochter uit te huwelijken aan U. Maar tot zijn verbazing wilde zijn dochter niets van zo’n huwelijk weten. Tot die tijd was ze een prinses waar alle prinsen en koningen verliefd op werden en die deed wat haar vader haar vertelde. Maar ineens zei ze dat ze niet wilde trouwen. Ze wilde haar leven aan Jezus geven. De Portugese koning was een heiden en kon het niet verkroppen dat zijn dochter gelovig was geworden,’ ging Eduardo verder, terwijl hij zag dat zijn koning met open mond lag te luisteren.
‘Zou ze misschien toch ….’ zei de streng gelovige Italiaanse koning.
‘Hij liet haar geselen en in een donkere kerker opsluiten. Dat zou haar wel tot nadenken stemmen.’
‘Gelovig!’ had hij geschreeuwd, ‘je gaat trouwen met de koning van Sicilië en niet met Jezus!’
Zeven dagen lang mocht ze niet uit de kerker, zeven dagen had ze alleen maar tot God gebeden met de vraag om een oplossing. Ze wilde kuis leven en non worden.
‘Geen enkele van mijn kinderen zal non worden,’ schreeuwde de koning, ‘jij gaat voor nakomelingen zorgen en me rijk maken, nog rijker dan ik nu al ben.’
En God had haar op de zevende nacht een oplossing geboden. Er was een zwarte baard gegroeid aan haar bleke huid.
De koning was woedend geworden en had zijn dochter laten scheren, maar elke keer groeide de baard weer aan.
Toen besloot hij dat ze gekruisigd moest worden.

Lorenzo lag met grote ogen naar het plafond te staren.
‘Zou ze misschien toch een heilige zijn?’ en hij sloeg een kruisje, ‘zou God dit als een teken aan me laten zien? Een teken dat een verbinding van mensen alleen kan bestaan uit liefde?’
De koning was door slaap overmand en zijn hoofd viel langzaam opzij.

‘Foppe, Foppe wakker worden,’ fluistert Marleen.
‘Dank u wel,’ zegt de man naast me tegen haar, terwijl ik mijn hoofd van zijn schouder haal, ‘mijn vrouw en ik willen nu echt verder.’

Jeronimus Bosch – Sint Wilgefortistriptiek ca. 1495-1505. Olieverf op eiken. Venetië, Gallerie dell’Accademia.

Jorrit De Streekbakker

de streekbakker

Een stoep vol fietsen geeft de plek aan waar ik moet zijn. Ik loop in een oude stadswijk van Nijmegen waar de gemeente samen met de inwoners haar best doet om de wijk bewoonbaarder te maken. Aan het witte zand op de straatstenen te zien is deze weg kortgeleden opnieuw bestraat. Tussen de arbeiderswoningen staan nieuwbouwwoningen.
Willemskwartier maakt zich vandaag op voor een nieuwe bakker in de buurt.
Tegenover de fietsen is een speeltuin waar een originele Indiaanse tipi bevolkt wordt door kinderen in moderne Nederlandse kleding.

‘De Streekbakker’ staat er met grote letters geschreven boven de rode pui van de bakkerij. Binnen word ik verwelkomt door Jorrit, die gelukkig bij de ingang blijft staan zodat hij gevonden kan worden. Want binnen is het druk, heel druk. Allemaal enthousiaste vrienden, familie en kennissen die via een crowdfunding actie mee hebben geholpen om vandaag zaterdag 16 april 2016 de bakkerij officieel te kunnen openen.

De winkel is heerlijk licht ingericht, wit en veel ruimte. Aan de rechterkant een lange houten tafel met banken en stoelen, zodat je ook grote mokken thee of koffie kunt drinken met daarbij een heerlijk stuk brood. Een heerlijk stuk brood schrijf ik, maar daarmee doe ik het brood en de bakker te kort. Op zijn website schrijft Jorrit:
“Als je kiest voor brood van De Streekbakker, kies je voor beleving. Je ziet waar het brood vandaan komt, je kunt het bakken van het brood zelf ervaren en de geur, de smaak en de aanraking van het brood zijn een beleving. De broden en koeken van De Streekbakker worden gebakken met natuurlijke ingrediënten. Het graan van deze producten wordt verbouwd door Andre Jurrius van Ekoboerderij De Lingehof in Hemmen en gemalen door Bart Mols van korenmolen De Vlijt in Wageningen.”

In de bakkerij kom ik Suzanne tegen, die geen moment rust heeft met zoveel mensen die haar en Jorrit willen zien en spreken. Terwijl de ovens hun werk doen om straks een aantal saucijzenbroodjes te produceren zie ik Huub, hun zoontje, rondlopen en de mooiste bellen blazen.

Achter de bakkerij staat de houtoven waarmee Jorrit regelmatig op allerlei festivals aan het werk is om appelkaneelbroodjes te verkopen. In de rook van de oven staat een fiere man trots om zich heen te kijken. Het blijkt de oud leraar – brood en banket – van Jorrit te zijn. Hij heeft me alles vertelt van de deegkneed-, oprol- en langmaakmachines, desemautomaten, bakplaten en werktafels. En ondertussen smul ik van de pizza broodjes die om de paar minuten de oven verlaten.

Mocht je ooit in de buurt zijn, ga gerust eens binnen en smul van zuiver natuurlijke producten bij een vers gezet bakje koffie (of thee):
‘De streekbakker’, Thijmstraat 119, Nijmegen