Straks gaan we

Gedicht - straks gaan we

Straks gaan we

Straks ga ik dood
Nee, nu nog niet
Nu mag ik nog leven

Straks ga jij dood
Nee, nu nog niet
Nu mag jij nog leven

Speel met me vandaag
Vertel me je dromen
Speel met me
Laat je gedachten komen
Vrolijke of dwaze
Laat ze door mijn leven stromen

Met wat hulp van jou
Met wat hulp van mij
Komen de inzichten
Verdwijnen de blokkades
Ontstaat er ruimte
Om verder te komen

Straks gaan we dood
Nee, nu nog niet
Nu mogen we nog leven

Een les Frankrijkkunde

De sloot
Snelstromend water uit de bron

Gewoonlijk doe ik er ongeveer twintig minuten over.

Het is een wandeling van nog geen twee kilometer, maar bevat wel een flinke steile heuvel.

Vlak naast de weg stroomt water met veel kracht vanwege het grote hoogteverschil.

En net als ik stop om ernaar te kijken, zie ik even verderop meneer Dupont met zijn handen op de rug ook naar het schouwspel kijken.

‘Bonjour, ça va?’ is de standaard begroeting en daarna probeer ik in mijn beste Frans verder te praten.

‘Qu-est-que vous faites?’ Oftewel, wat doet u?

‘Het water stroomt uit de bron in mijn weiland, ik heb een geul gegraven naar de sloot. Nu controleer ik of het water kan blijven stromen, omdat af en toe dikke modderklonten de loop versperren.’

‘Ongelofelijk dat dit soort kleine stroompjes verderop in het landschap van Frankrijk uitgroeien tot machtige rivieren,’ zeg ik.

Ik geloof dat ik het met iets andere woorden heb gezegd dan ik het hier nu opschrijf, want voor zulke volzinnen is mijn Frans nog niet goed genoeg.

Kleine zinnen, een onderwerp, een werkwoord en een lijdend voorwerp, daarmee kan ik me al goed redden.

Meneer Dupont is aardig, hij praat heel rustig en als hij een frons in mijn gezicht ziet, legt hij het gewoon met andere woorden nog een keer uit.

‘In de afgelopen vier jaar is de bron drie zomers droog komen te vallen,’ zegt hij bezorgd, ‘alleen in 2021 niet.’

Hijzelf woont vlak bij de samenvloeiing van de Loire en de L’Allier, daar waar de twee rivieren als de Loire verder gaan tot in de Atlantische oceaan.

Maar het liefst is hij in zijn tweede huis, la maison secundaire, in ons mooie dorpje.

En gelukkig maar, want hij zorgt er door zijn harde werken mede voor dat er grote rivieren kunnen ontstaan en geen overstroming via de rijweg.

Ik krijg van alles te horen over de châtaigniers, die met hun bladerdek menig terras in Frankrijk van schaduw voorzien, waarvan de gepofte vruchten op de kersmarkten worden verkocht en dat deze bomen hun oorsprong hebben in de Ardèche, daar waar ook de Loire ontspringt.

Hij vertelt over de zalmen die voornamelijk de L’Allier opzwemmen om te paaien in het ondiepe zoete water op de kiezelbodem dit snelstromende riviertje. Over vispassages die gemaakt zijn om deze vissen te helpen de stuwen te omzeilen.

‘De Loire is de langste rivier van Frankrijk,’ vertelt meneer Dupont, ‘en toch kiest de zalm er voornamelijk voor om de l’Allier op te zwemmen voor hun kraamkamers.’

Als je wilt inburgeren in Frankrijk moet je leren dat de Loire de langste rivier van Frankrijk is, net als dat je in Nederland moet weten hoelang de Nederlandse staat bestaat.

Thuis heb ik via Google maps de rivier eens gevolgd vanuit de oceaan tot aan haar bron, ruim duizend kilometer.

‘Maar stel nu dat de benedenloop van de twee rivieren niet De Loire zou zijn genoemd, maar de L’Allier, welke rivier was dan de langste van Frankrijk geweest?’ vraag ik.

Meneer Dupont is kalm en aardig, maar trekt nu toch echt zijn schouders op en schudt zijn hoofd.

‘Ik geloof dat ik daar bij de bron nog even moet controleren of het goed blijft stromen,’ lacht hij, ‘volgens mij heb jij vandaag weer genoeg Frankrijkkunde gehad.’

Hij klimt over het prikkeldraad en ik zie hem door het weiland lopen naar de source.

Wat fijn dat er mensen als meneer Dupont zijn die graag over hun land vertellen.

De wandeling heeft uiteindelijk een uurtje geduurd, maar dat is zij meer dan waard.

In mijn beste Frans

Venster schrijfheiligdom

Het moet nog vroeg zijn, want normaal gesproken hoor ik de eerste tractor voorbij rijden als ik nog in bed lig. En nu zie ik hem als ik door het raam van mijn schrijfheiligdom naar buiten kijk. Het geluid van deze landbouwmachine hoorde ik al eerder dan ik de trekker zag. Hij komt met een vaart uit het dal en volgt de slingerende weg omhoog tot ons gehuchtje. Net daarvoor daalt hij nog een stuk om vaart te zetten voor het laatste gedeelte omhoog tot de plek waar twee wegen elkaar kruisen.
Het is Jean-Claude achter het enorme stuur. Hij zwaait naar me. Gisteren stopte hij zijn tractor nog voor ons huis, midden op de weg, om even te praten over allerlei medische problemen in zijn leven. Ik heb er niet veel van onthouden, omdat ik steeds bezig was om te kijken of er auto’s aankwamen die er niet door zouden kunnen omdat wij hier stonden te praten. Een plaatsvervangend schuldgevoel waar ik wel vaker last van heb. Maar er kwam geen enkele wagen, misschien omdat ons gehuchtje het meest rustige is van Frankrijk.
Het enige dat me van zijn verhaal wel is bijgebleven is, dat zijn arm tien jaar geleden van zijn romp was gescheurd en er door de arts in Dijon weer aangenaaid is of heb ik hem verkeerd begrepen en zijn woorden verkeerd vertaald? De volgende keer zal ik hem er, in mijn beste Frans, nog eens naar vragen.

Mijn vriendin

Bloem

(Een Shakespeare sonnet)

Mijn vriendin

 

Wat zal ik je zeggen
Nu je laat zien wie ik ben
Je kan het zo goed uitleggen
Met woorden waarin ik me herken

 

Zoals mijn lef om te vertrouwen
Op mijn lichaam en het herstel
Mijn durf om te aanschouwen
De lijnen in dit levensspel

 

Door de woorden die je zegt,
valt alles op zijn plek
Jij en ik en ik en jij
Door jouw inzicht,
breekt de zon door mijn wolkendek
En voelt mijn hoofd weer licht en vrij

 

Je geeft me zoveel vertrouwen

Er is geen reden om niet van jou te houden

Ontdekking in het kasteel

Uitstapje
Ontdekking in het kasteel

Mijn oog valt er gewoon op.
Zodra ik Le Journal du Centre opensla, de krant voor het nieuws van Centraal Frankrijk.
Een groepsreis voor gepensioneerden naar een kasteel.
Zo’n berichtje zou ook in een Nederlandse krant niet misstaan.
De gepensioneerden van mijn oud-werkgever bijvoorbeeld, gingen ieder jaar een dag op uitstapje.
Eerlijk gezegd geen idee waarheen.
Maar ze kregen wel een snoepzak mee voor in de bus, dat heb ik dan wel onthouden.

Hier gaat de groepsreis dit jaar naar le château Savigny-lès-Beaune en zijn negen thema musea.
Ik ben nog jong, maar officieel wel gepensioneerd.
En ik woon sinds een aantal maanden in het midden van dit land.
Dus ik zou me kunnen opgeven.
Voor een groepsreis met een lunch die de smaakpapillen streelt.

Maar wat ik eigenlijk stiekem veel leuker vind,
is een groepsreis voor gepensioneerden naar het Noorderliefde Festival of het Festival du Paradis.
Daar waar je tien uur lang uit je dak gaat met DJ Pilule.
Gesponsord door de GHB producent, Grand Halluciner Bricoler.
Ik denk dat ik nog lang moet wachten op zo’n uitnodiging.
En dat wij gepensioneerden ons nog jaren tevreden moeten stellen,
met een busreisje naar een kasteel met negen musea en een maaltijd.

Of zal ik toch eens contact opnemen met mevrouw Perrot en mijn ruige voorstel op tafel leggen?
Want er moet toch ooit een generatie ouderen komen die nog steeds alle festivals aflopen.
En hun middagmaal nuttigen bij een foodtruck.

 

En nu is het genoeg

Lac de Panneciere
Lac de Pannecière – Stuwmeer in de Morvan – Frankrijk

Er wordt niet meer gelekt.
Ik heb het over ons stuwmeer.
Sinds een half jaar woon ik vlakbij Lac de Pannecière in Frankrijk.
Een schitterend stuwmeer dat in de jaren 50 van de vorige eeuw is aangelegd voor elektriciteit en drinkwater.
En als we water overhebben, schenken we dat aan de stad Parijs.

Eigenlijk wilde ik het hebben over het lekken van informatie bij onze regering en dan bedoel ik de regering van Nederland. Daar lekt de informatie alsof de stuw van Pannecière vol is opengezet.
Eerlijk gezegd is me dat de laatste jaren behoorlijk gaan irriteren en ik krijg er geen vinger achter wie hier garen mee spint. Wie wint er door die informatie eerder te verspreiden: de media, de ministers, de woordvoerders?
Ik kan er over speculeren, maar ik sluit liever niet aan bij de rij malloten die meningen spuien op het internet.

Nee, dit stukje gaat over Lac de Pannecière, dat eens in de tien of elf jaar wordt geleegd.
De sluis in de stuwdam wordt dan opengezet, zodat er de mogelijkheid is om reparaties aan de stuw uit te voeren en de bodem van het meer schoon te maken.
Want uiteindelijk is dit het water waar we met zijn allen van moeten drinken en willen we ook achter de stuw veilig kunnen wonen.

Op dit moment is er genoeg water uit het meer naar Parijs gestroomd, de grond is schoongemaakt en de stuw heeft een opknapper gekregen.
Er wordt geen water meer gelekt en het meer mag weer volstromen.

En nu is het genoeg
Er wordt niet meer gelekt.

En dat valt me ook op bij onze demissionaire regering.
Er wordt hoegenaamd geen informatie meer gelekt over het samenstellen van een nieuwe regering, waar ze al meer dan 250 dagen over doen.
Blijkbaar is hier de informatiesluis dichtgezet.
Misschien een teken dat een nieuw kabinet volstroomt, met plannen en uitvoering.
Met mensen die verantwoordelijk zijn voor zorg, handhaving, onderwijs, industrie, landbouw, wonen.

En Nederland wordt weer geleid.

Levend leven

Kop in het bos
Een kop in het bos

Levend leven

Leef zoals je altijd hebt gedaan,
zie wat er gebeurt en pas je aan.
Aanpassen aan omstandigheden zonder dat je afhaakt,
is wat leven zo levend maakt.
Ik laat me niet gek maken door al het gezeur en gemauw,
ik leef volgens de regels
voor mij en voor jou

High five

Pleintje

Ze spelen al weken met elkaar. De jongen met de lange benen en die met de korte. Iedere middag zoeken ze elkaar op, op het pleintje voor ons huis. Het is zo’n pleintje, dat normaal gesproken vol met spelende kinderen is, maar nu even niet. Een pleintje met een betonnen tafeltennistafel en een paal met bord en basket.

‘Oké, jij begint en ik win,’ roept de lange benen jongen.

Veel gepingpongd wordt er niet op de tafel, er worden eerder hutten onder gebouwd of het wordt gebruikt om op te staan en te wennen aan het later groot zijn.

‘Kom maar op, probeer het maar,’ zegt de kleine.

Nu moet je weten dat de basketpaal met de basket gewoon op grote mensen wedstrijdhoogte hangt, voor de meeste kinderen hier in de buurt een onmogelijkheid om überhaupt het bord te raken met een bal.

De kleine dribbelt met de bal, laag bij de grond. Lastig voor de lange om de bal aan te raken. Als hij door zijn knieën gaat, is de kleine watervlug langs hem gesneld. Een harde knal, gekletter en een luide schreeuw is het gevolg.

‘Yes, punt voor mij.’

Omdat de basket te hoog hangt hebben de jongens een houten plank gemaakt met daarop een zwarte cirkel en een rode punt in het midden. Deze plank staat tegen de paal en maakt bij elk punt dat gescoord wordt, een draai en klettert tegen de trottoirtegels.

De twee geven elkaar een high five, zonder elkaar aan te raken. Zo van de afstand waarop ik er naar kijk kan het goed anderhalve meter zijn. Een beweging in de lucht, zonder aanraking. Tja, de corona-crisistijd, ze hebben het goed in hun oren geknoopt.

De lange neemt nu de bal uit en houdt de kleine met een gestrekte arm van zich af. Je kan echt zien dat het hun sport is, ze zijn bedreven.

Regelmatig is de harde knal, het gekletter en het gejuich te horen als de plank geraakt wordt. En als ik vanuit mijn quarantaine ruimte uit het raam kijk, zie ik ze elkaar een high – en soms een low five geven. In de lucht.

Aan het eind van de middag lopen ze naast elkaar het pleintje af, met de armen om elkaars schouders. Zoals vrienden lopen.

Amper vier minuten

Treinstation Vught

Het is tijdens een treinrit, kort voor het Coronavirus Nederland in beslag neemt. Een rit van amper vier minuten. Het zou sneller kunnen, maar een flauwe bocht zorgt ervoor dat we niet in een rechte lijn reizen. Ik ben nog net op tijd voor de sprinter van Den Bosch naar Vught en zoek een leeg plekje, voor de deuren piepen en sluiten.

Dat hebben we samen ook een keer gehad mam, weet je nog. Ik had mijn eindexamen gedaan en als beloning nam je me mee naar Amsterdam. Jij was zoveel jonger. En net als nu haalden we de trein op het laatste nippertje.

Ik ben verbaasd over hoeveel mensen er in de coupé zitten. Het zijn vooral studenten. Toch vind ik nog een plekje schuin tegenover een meisje met oortjes in haar oren. Haar mond is net zo recht als het potlood dat ze in haar hand heeft en haar wenkbrauwen zijn smal. Af en toe prikt ze met de achterkant van het schrijfstokje in haar wang, zodat er aan beide zijde van haar gezicht kuiltjes ontstaan. Als ze niet in haar wang drukt, maakt ze aantekeningen en wordt haar huid weer strak. Blijkbaar moet er veel gedacht worden voor er iets geschreven wordt en verschijnen de kuiltjes regelmatig.

Waarom ik uitgerekend nu aan jou en papa moet denken weet ik niet. Misschien is het door dit ijverige meisje? Want hoe vaak hebben jullie me niet verteld, dat ik een diploma moest halen en werk moest zoeken. Om zo alle dingen te bereiken voor een fijn leven.

Achter het meisje zitten twee jongens. Ze spreken tamelijk hard, maar de oortjes doen hun werk goed en ze luistert en schrijft aandachtig zonder zich om de wereld en de jongens te bekommeren. Ik buig me licht voorover. Ik zie notenbalken op het papier. Haar potlood raakt iedere noot afzonderlijk aan, alsof ze geteld moeten worden. ‘A letter from Charlie Bucket (musical)’, lees ik. IJverige, eerlijke Charlie ook wel Sjakie genaamd, van die chocoladefabriek.

Misschien komt het door het overlijden van papa, nu drie maanden geleden. Mijn ijverige papa die altijd bezig was, die aan een klus begon en niet stopte voor het af was. Als we even tijd maakten voor een koffiepauze, stond hij alweer naast zijn stoel voor ik mijn mok halfleeg had.

Het duurt maar vier minuten, de rit met de trein van Den Bosch naar Vught. Amper vier minuten waarin ik besef, dat ik papa enorm mis. De deuren piepen als waarschuwing voor ze open draaien.

Ik wrijf langs mijn ogen en knik voor ik opsta.
Ze glimlacht even. Er ontstaan ook kuiltjes zonder het potlood.

Een goed eikeltjes jaar

Eikeltjes

Toen ik de hoek van de Taalstraat en Marktveld omsloeg, zag ik waar het vandaan kwam. Vanaf restaurant De heer Kocken had ik op de dreun van een vette bas beat gelopen. En nu zag ik een kleine auto midden op de eenrichtingsweg staan. Het bestuurdersportier stond open en twee jongens met kei vette guns, dat is hier gewoon een ander woord voor armspieren, stonden op de weg. Het dreunende geluid dat uit het vehikel weerklonk, liet niet alleen de vogels opschrikken maar ook het bier in de glazen op de terrastafels opnieuw schuimen.

Het was slimmer en stukken sneller geweest als ik vanaf de parkeerplaats achter de oude bibliotheek rechtstreeks naar het Marktveld was gelopen. Het o zo gezellige Marktveld in het centrum van Vught, een plein met terrassen gescheiden van de bijbehorende café’s door een eenrichtingsweg.
Maar als kind had ik me aangewend om niet rechtstreeks op mijn doel af te lopen en als volwassene loop ik nog steeds het liefst een rondje in plaats van in een rechte lijn naar en van het doel. Het nazomerse weer nodigde daar ook toe uit.

Ik moest helaas wel vlak langs de auto lopen om mijn inkopen voor deze zaterdagmiddag te doen. Bij het passeren van de auto zag ik twee eikeltjes aan de binnenspiegel bewegen op hetzelfde ritme als de jongens die van hun ene op het andere been onrustig bewogen en hard met elkaar stonden te praten. Bij nader inzien bleken het twee kleine bokshandschoentjes te zijn.
‘Vanavond party bij ons in de tuin, me moeder heb zelf gezegd dat er wel eens wat reuring in de wijk mag komen,’ zei diegene met de meest glimmende, achterovergekamde haren.
Ik moest inwendig even lachen bij het gebruik van het woord reuring, blijkbaar eerder uitgesproken door de moeder en gereproduceerd door deze jongeman. Zou het voor hen de betekenis in de positieve zin van het woord hebben, die van een gezellige drukte. En wie bepaalt dan wat gezellig is? Of geldt hier de recht van de sterkste, diegene met de grootste mond, de zwaarste muziekinstallatie en de dikste spierbundels? Reuring betekent ook ‘onrust’ en dat was zeker wat ik nu ervaarde.

De mensen op het terras hielden hun glazen vast en keken van de auto naar de jongens, maar niemand durfde er iets van te zeggen. De luiken van het Gogelhuis, iets verderop in de straat, waren nog geopend en ik vroeg me af hoe Izaak Jan Alexander Gogel dat vroeger aangepakt zou hebben? Zou hij zijn huis uitgestormd zijn en de twee een draai om hun oren hebben gegeven? Of zou hij zich verschanst hebben achter de houten luiken van het witte pand. Op de eerste automobiel met verbrandingsmotor moest in zijn tijd nog zestig jaar gewacht worden, alsmede op elektriciteit, maar pummels van amper twintig jaar had je toen natuurlijk ook.

Ondertussen was de rij auto’s, achter de op en neer springende auto inclusief jongens, zo groot geworden dat er iemand uitstapte en naar de jongens riep.
‘Ja, ja, chill’m,’ schreeuwde de jongen met de sleutelbos in zijn handen over zijn schouder en vervolgde tegen zijn vriend, ‘zie je vanavond, Bro.’
Met brullende motor verliet de gast het plein en het gerstenat kreeg weer tijd om rustig dood te slaan in de glazen.

Voor de winkel draai ik me nog een keer om. Geen eikels of bokshandschoenen meer te zien, maar een plezante drukte. Reuring kan best gezellig zijn, voor iedereen.