Het lied van de Oirschotse non

image

Lunchen in ‘s-Hertogenbosch. Zoveel kleine eetgelegenheden. Het is op maandagmiddag ook niet al te druk. Ik heb afgesproken met een lieve vriendin. Natuurlijk ben ik weer te vroeg en heb daardoor nog even tijd om de St.Jan in te gaan.

Mijn oog valt op Maria Margaretha der Engelen. Een naam die ik vandaag twee keer zal tegenkomen, dat moet wel iets betekenen. 
Ze was de stichteres van de kamelietessen te Oirschot (1605-1658).

Eén van de bijzonderheden was dat er uit deze Maria Margaretha na haar sterven, olie vloeide waar geneeskrachten aan ontleend werden. Ze had het verlangen dat haar lichaam mocht oplossen in olie waarmee de godslamp brandend kon worden gehouden.

Liefde voor de ander, nadat je hebt geleerd lief te zijn voor jezelf. Dat is vast ook een onderdeel van die lamp. Vandaag is dat stukje lamp weer feller gaan branden.

Het lied van de Oirschotse non:
De in Tilburg door Johannes van Groenendael op 24 november 1763 op schrift gestelde tekst blijkt ontegenzeglijk een zeer oude versie te zijn van een lied, dat verhaalt van de wonderen die er te Oirschot zijn voorgevallen door toedoen van de non Maria van Valckenissen of Maria Margaretha ab Angelis, met name van de wondere voorvallen met haar lichaam na haar dood in 1658. 

Als wie wil hooren men saltu singen
al water te oorschot al is geschiet
t is een zoo wonderlyke dingen
gelyk gij sult hooren al in het liet 
het schrikkeliaers wordt daer gehouden
een klooster daer men
des woorden wou sij onderhouden
gelijk ons van iedereen wort geleert
het oytse nonneke al datter woonde
de nie als Bidden vroeg ende laet
om datter Godt op soude Geeven
die wonde die Franciscus dagt 
Toen sy was doodt en overleden
t heele Klooster met druck belaen
sy hebben het lighaem opengesneeden
en t ingewant daenuytgedan
wat hebbense in haer magetdom gevonden
drie dubbel steenen vraaij van vatsoen
al daer die woorden bedeijd af stonden
gelijk sij ook die ander doen
wat hebben sij in hertie gevonden
drie spijkers die desmittermaek 
o Godt syn dat geen wonder werken
wie weet wat dat gheduijie mag
eenen kelder hebben sy laaten Bouwen
daer hebben sij het lichaam al ingedaen
om dat die anden nonnekus soude weeten
hoe het nog met haar afloopen sou
toen sy ses jaer doot had geleegen
in de Plaets dat sy verot sou syn
heeft sy nog schoonder kleur
nog schoonder als den sonnescheijn
daer is een wond in haer seij gekoomen
daer is vol oly uyt gegaan
sij hebbet met doekies op genomen
die nog een Dartig vlesse staen
den olijis liefelyk om te ruijken
het is ten olij al vande smagt
daer men nog siekte me kan geneesen
voor jemant die pijn of smerte Draagt
die vanden Bos hebbet vernoomen
sij syn gekoomen al in den Nagt
sy hebben t lechaam opgenoomen
en al na den Bos gebragt
al na Bos al na de kerke
daer men sintien die eere plagt
o godt sijn dat geen wonder werken
wie weet wat dat beduijie mag
dieander nonnekes moeste vluchten
t heele Klooster wird beiaag
hier namals vindt men nog meer genugten
voor iemand die tegenspa verderaagt