Categorie archieven: Leven

Spontane ontmoeting

Parel

‘Mag ik u iets vragen?’
‘Uhh, wat zegt u?’
Ik kijk op naar de man die naast me zit op het houten bankje.
‘Mag ik u wat vragen?’ zegt hij nogmaals.
Ik sla mijn boek dicht.
‘Wat doet een man als u met een halsketting om?’
Ik ben verwonderd dat ik op dit drukke marktplein een boek kan lezen zonder dat ik afgeleid wordt en dat de prikkel Mag ik u iets vragen me terugbrengt naar de werkelijkheid.
Het boek ‘Lieve Gabriël’ leg ik naast me neer. Een brief van een vader aan zijn zoon, in de hoop dat zijn zoon zijn vader beter zal begrijpen als hij eenmaal kan lezen. Gabriel is autistisch. De vader schrijft alsof hij praat tegen zijn zoon:

Af en toe kom je mensen tegen die jou denken te herkennen. En jij doet hetzelfde, met een verwonderlijke, intuïtieve wederkerigheid. Als getuige van dat soort gelegenheden kan ik alleen maar vermoeden dat tussen jullie spontaan een geestelijke brug wordt gespannen.

‘Misschien wilt u het niet vertellen, dat is echt niet erg, maar het zijn al die gekleurde stenen.’
Een geestelijke brug die zo spontaan wordt opgebouwd.
‘Leuk, dat u er naar vraagt,’ zeg ik en neem de ketting van mijn hals.
‘Met deze kleine bruine mineraal is het begonnen. Deze steen doet me denken aan Joeri, een ernstig verstandelijk gehandicapte jongeman. Joeri had het vermogen om de wereld om hem heen naar zich toe te trekken en in zich op te nemen. Als hij de kans had pakte hij je vast. Iemand met zo’n vrolijke gezicht moest je wel even kroelen. Op een middag kwam ik erachter dat hij de wereld wel heel letterlijk in zich op nam. Bij het verschonen van zijn luier zag ik iets tussen zijn billen bengelen. Langzaam trok ik zijn lange plastic ketting met kralen van wel 3 cm doorsnede tevoorschijn.’

De man heeft de ketting van me overgenomen en speelt ermee in zijn handen.
‘De kleuren doen me denken aan mijn moeder,’ zegt hij, ‘we woonden in de binnenlanden van Suriname. Mijn moeder had vele kinderen en daardoor ook een druk leven. Mijn vader zag ik bitter weinig. Ik zie mijn moeder nog druk in de weer en om haar nek bungelde een ketting die lijkt op deze die ik nu vast heb.’
Ik kijk naar de man die rustig verder praat. Hij heeft een mooie bruine huid met zeventig jaar oude rimpels. Zijn haren zijn grijs en staan als de manen van een leeuw naar buiten.
‘Mijn ouders spraken niet veel met elkaar. Ik denk achteraf dat mijn moeder blij was dat mijn vader niet vaak thuis was.’
Met zijn hand veegt hij langs zijn ogen.
‘In ons dorp stond een oude waterput. Ik denk dat mijn vader die had laten aanleggen. Mijn moeder was zo boos.’
Hij pakt mijn arm beet en trekt me een beetje naar zich toe.
‘Uw moeder was boos?’ vraag ik.
‘Op een dag kwam ik thuis en trof ik mijn moeder huilend aan in de hut. Eén van haar jongste kinderen was op een onbewaakt moment in de put gevallen en verdronken. De tijd daarna was ze zó boos, zó ongelofelijk boos op mijn vader.’
Hij kijkt voor zich, knipperend met zijn ogen.
En ik weet dat er een oranje gekleurde steen bij gaat komen.
‘Dat was het moment dat ik besloot mijn familie, het dorp, mijn land te verlaten. En mijn leven in eigen hand te nemen. Zeventien jaar was ik.’
‘En bent u al die tijd niet meer terug gegaan?’
‘Ik denk dat ik de kracht van mijn moeder heb gekregen. De kracht om zelfstandig iets van het leven te maken.’
Hij kijkt me met zijn bruine ogen strak aan. Zijn duim en wijsvinger draaien om de parel in het midden van de ketting, mijn symbool voor alle bijzondere ontmoetingen.

Daar waar een geestelijk brug zo spontaan wordt opgebouwd.

< Boek: Halfdan W. Freihow – Lieve Gabriël >

 

De Vier Jaargetijden

 Limburg

Van de vier jaargetijden vind ik dit de mooiste.

Vier dagen wandelen in de Limburgse heuvels. In het dorp bruist het van de Limburgse avonden en disco voor de jeugd en wij lopen vier keer honderd meter en genieten van de rust en de vrijheid. We hebben er vier maanden naar toe geleefd. We wandelen langs de Geul, de Paulusbron, de Platergrub en de Terzieterbeek.

Het is vier keer 1400 km vliegen en ze is gelukkig weer bij mij.

Gisteren lag er nog sneeuw, zag ik haar op de skie naar beneden suizen.
Gisteren donderde de bliksem en blies het herfstweer alle bomen langs haar laan omver. Gisteren lag ze op het strand, haar ‘koppie’ en haar huid branden in de zomerse zon.
Gisteren zag ik de krokussen met hun kopjes boven de grond komen en plukte ik een bos narcissen voor mijn lief.

Linda en bramen

Vandaag schijnt de zon en plukken we bramen.
Vandaag regent het en lopen we dicht tegen elkaar aan door de duinen.
Vandaag waait het hard en fietsen we naar ons terras. We drinken we een oud bruin en laten ons naar huis blazen.
Vandaag zitten we gewoon in de tuin en kijken naar elkaar.

Linda in de regen

Nog twee keer vier maanden en ze is weer bij mij.
Van de vier jaargetijden is zij de mooiste.

Waterende Bob

Berg maleisie

Blij verrast ben ik als de redacteur op vrijdag aan mij de opdracht geeft voor een interview met Bob. Eindelijk krijg ik een echte opdracht. Tot nu toe ben ik erop uitgestuurd om korte stukjes te schrijven over echtparen die vijftig jaar getrouwd zijn. Zij geven aan dat ze heel gelukkig samen zijn. Hij werkte zijn hele leven bij één werkgever en zij zorgde voor de vier schatten van kinderen. Na zijn pensionering doen ze samen heel veel leuke dingen, zoals samen fietsen en oppassen op de kleinkinderen. Hij drinkt elke avond nog zijn borreltje en zij ziet alles in genoegen aan.
Als het me gaat lukken om een diepte interview te houden met Bob en ik krijg dit goed op papier, dan wordt het gepubliceerd is mij verzekerd.

Op maandagochtend voor de files uit ben ik ruim op tijd op Schiphol.
Bob is de ultieme held van dit moment. Hij is getrouwd, heeft twee kinderen. Hij heeft ongelofelijk uitdagend werk bij een financiële instelling. En hij heeft zijn leven zo ingericht dat hij uitdagende doelen heeft. Doelen die te maken hebben met het echte leven. Hij zal de wereld ontdekken. Alleen zijn op een eiland en overleven, hij zal zich een jaarlang laten opsluiten in een huis samen met wild vreemde mensen. Hij zal daar vechten voor zichzelf en als overwinnaar naar huis terugkeren.

Bij de gate sta ik te wachten tussen een grote groep enthousiastelingen. Het zijn de volgers van Bob. Mensen die de stappen die hij zet niet durven zetten, maar wel enorm veel respect voor hem hebben. Mijn baas heeft me verzekerd dat er afspraken zijn gemaakt met het management van Bob, dat ik een kwartier de tijd krijg om mijn vragen te stellen.
In gedachten neem ik de eerste vragen door.
‘Welk gevoel had je toen je naakt op de berg stond?’
‘Toen je op de top stond en om je heen naar die kleine maakbare wereld keek, heb je toen zicht gekregen op de zin van het leven?’

Bob heeft een bucket-list. Hij gaat nog lang niet dood, maar het hoort bij de ultra moderne mens. Boven aan de lijst staat: ‘Naakt plassen op een berg’.

De schuifdeuren gaan open en midden op het pad verschijnt de adonis. Aan zijn voeten draagt hij speciale hoge off-white crème kleurige Creative Recreation herensneakers en daarboven een kaki broek. Zijn blauwe overhemd is losjes open geknoopt, zodat zijn behaarde bruine borst zichtbaar is. Over zijn schouder hangt nonchalant zijn beige colbert. Een zwarte trolley trekt hij achter zich aan met zijn gespierde rechterarm. Een arm voorzien van een world-famous luxury Rolex watch.

‘Beste Bob, wanneer is het geweldige idee ontstaan om met een groep mensen, naakt op een bergtop in Maleisië te gaan staan?’
Het is duidelijk dat Bob deze vraag en al mijn andere vragen al vaker heeft beantwoord. In het interview valt geen enkele stilte, behalve op de momenten waarop ik hem ademloos aankijk.
‘Met mijn vrienden zeik ik regelmatig na het uitgaan tegen de parochiekerk naast het café. En op een dag dacht ik, dat zeiken wil ik ook een keer naakt op een berg doen.’
‘En Bob, heb je nog gehoord dat er een aardbeving heeft plaatsgevonden op die berg, nadat jullie zijn vertrokken? Dat de top van de berg is afgebroken en er vele doden zijn gevallen?’
‘Ja, ik hoorde zoiets. Ik heb in het dorpje onder aan de berg wel van die kleine, bruine mensen met souvenirs winkeltjes gezien. Belachelijke prijzen vragen ze voor een beeldje van die berg. En nu moeten ze de top van al die beeldjes afvijlen.’
Het duurt even voor Bob zich herstelt heeft van de schaterbui waarin hij is terecht gekomen na zijn geweldige vondst.

Ik begrijp uit de antwoorden dat het leven van een moderne man uitdagend is. De spanning van vulkanen, van aardbevingen, van tsunami’s. Bob kan de mensheid nog veel leren vanuit zijn gezichtspunt over secularisatie, egoïsme, geweld en individualisme.
‘Laatste vraag Bob, wat is de volgende uitdaging op jouw lijst?’
‘Binnenkort reis ik af naar Moskou en zal ik Vladimir Poetin op zijn mond kussen.’
Vol ontzag kijk ik Bob nog één keer recht in de ogen. Wie weet is dit de laatste keer dat ik Bob, zo’n groot voorbeeld van de hedendaagse mens, heb geïnterviewd.

In de verte zie ik hem naar huis lopen met zijn echtgenote, type zakenvrouw, voorop. Ik zie zijn andere gespierde arm bewegen en zijn hand een tik uitdelen aan één van zijn kinderen. Ondertussen schreeuwt hij het andere kind toe, dat het in de buurt en overal af moet blijven en nu vooral eens naar hem moet luisteren.

Wie weet roept mijn redacteur me over 40 jaar bij zich. En wie weet geeft hij mij de opdracht voor een diepte interview met dit echtpaar. Ik ben benieuwd naar het vervolg.

Werkelijk Klein Brabant

KleinBrabant

De manier waarop we de wereld interpreteren,
zegt nog niets over de wereld zoals die is.

Immanuel Kant

Ik sta op een bed vol witte bladeren van de sierkers. Achter me hoor ik de claxon van een auto. Mijn hart bonst in mijn borst.
‘Meneer, ik ben op zoek naar nummer 96.’
Het is een warme dag in het voorjaar. De eerste bladeren zijn zo licht van kleur, dat het lijkt of je erdoorheen kunt kijken. Ik zie het wijdvertakte bloedvatenstelsel van een blad.
Naast me is een auto gestopt. Een oude, roestige Opel Kadet. De man heeft het raampje aan de bijrijderskant opengedraaid en buigt zich naar me toe.
‘Nummer 96 zoek ik. Het moet in één van deze zijwegen zijn, denk ik.’
Eigenlijk zijn het geen zijwegen, het is gewoon een E straat met zeven liggende pootjes. Op de naambordjes van elk pootje staat met grote letters ‘Klein Brabant’. Daaronder staan in heel kleine cijfers een reeks huisnummers die in de poot te vinden zijn. Zelfs ik kan ze van hier af niet lezen. Mijn hartslag heeft zich hersteld. Nog even kijk ik naar de witte loof die plakt aan mijn schoenen.
Ik steek de straat over en zie dat ‘nummer 96’ een huis is dat in dit gedeelte van de E te vinden is.

Veertien jaar geleden ben ik hier komen wonen met mijn vrouw en mijn twee kinderen.
‘Klein Brabant is het geworden,’ zei ze op een avond. Uit al die huizen en straten heeft ze juist deze wijk gekozen. Een wijk die een kleine afspiegeling is van de provincie Noord-Brabant. Een groene wijk vol huizen en auto’s. Een doodlopende wijk bestaande uit één straat. Een mooie plek om onze kinderen te laten opgroeien.

‘Een wijk die een kleine afspiegeling is van de provincie Noord-Brabant,’ schiet het door mijn hoofd. Het is natuurlijk géén spiegel van onze provincie. Het moet een streek, een gebied in Brabant zijn.
Mijn hoofd is rood geworden, ik voel me schuldig dat ik veertien jaar lang een aanname in mijn hoofd heb gehad en dat ik er nu pas achterkom dat de realiteit waarschijnlijk anders is.

Ik zie mezelf als zeven jarig jongetje lopen over een bouwland vol gaten en hobbels. Stukken baksteen, houten latten met roestige spijkers, een oude emmer zonder onderkant. Het zal een warme dag aan het begin van de zomer geweest zijn. Kort van te voren heeft het geregend. Met mijn rode laarsjes stap ik parmantig van de ene plas in de andere. De wereld is opgefrist en ik ook.
In de verte zie ik onze straat. Het is druk in de straat. Overal staan mensen te praten en rond te kijken. Ineens wijzen ze allemaal naar mij. Ik zie twee politieagenten op me afkomen. Ze pakken me bij mijn schouders. Lopend tussen hen in word ik naar mijn moeder gebracht. Ik zie dat ze gehuild heeft. Met een draai om mijn oren duwt ze me het huis in.
Later vertelt ze me dat ik niet had laten weten dat ik na schooltijd bij een vriendje zou gaan spelen. Dat ze me kwijt was geweest en heel erg bezorgd.
En ik? Ik weet zeker dat ik het de dag daarvoor wél verteld had. Mijn hoofd is een warboel. Wat is waar in het leven? Een interpretatie van de werkelijk of de feiten?

Aan de andere kant van de straat zit de man in zijn auto nog te wachten op mijn antwoord. Hij bladert wat in papieren die op zijn schoot liggen.
‘Nummer 96 is in deze straat,’ vertel ik de man en kijk de auto na als hij de poot inrijdt.

Ik draai me om en zie de grijze stoeptegels onder de met witte bladeren rijk gevulde sierkers. Ik voel me schuldig omdat mijn werkelijkheid niet altijd de realiteit van een ander is.
‘Weet jij waarom onze wijk ‘Klein Brabant’ heet?’
De voordeur heb ik net dicht gedaan en op de kokosmat schuur ik met de zijkant een wit blad van mijn schoen.
‘Dat is een gebied in Brabant, lieverd,’ is haar resolute antwoord.
Mijn hart slaat weer als een bezetene. Ik durf niet meer achter me te kijken, bang voor de werkelijkheid op de mat.

Vandaag zoek ik op internet waar de naam ‘Klein Brabant’ vandaan komt. Mijn gevoel moet gestaafd worden door feiten.
‘Een afspiegeling van de provincie?’
In de vindmachine tik ik de woorden ‘geografie klein brabant’ in.
Het antwoord wordt in de vorm van Wikipedia berichten aan me getoond: of een gebied in Zeeland of in België.
De namen van de omliggende straten in de wijk leveren me nog meer verwarring op.
Taxandrialaan, Oisterwijkstraat, Piacenzastraat, Baroniesingel en Markiezaat.
Als Taxandria al in Nederland zou hebben gelegen, moet het in Friesland worden gezocht. Of was het een streek in Noord-west Frankrijk?
Van de gemeente Oisterwijk is wel duidelijk dat het in de provincie Noord-Brabant ligt. Piacenza lijkt weer meer op een gemeente in de Italiaanse provincie Padua.
De baronie Breda en het Markiezaat van Bergen op Zoom zijn echter weer streken in Brabant.
Eigenlijk vind ik het idee van de afspiegeling mooier dan de realiteit waarmee ik nu word geconfronteerd.

‘Ga je mee naar bed?’ vraagt ze.
‘Ja, ik kom zo.’
De onrust duurt nu al dagen en zij weet het. Ze komt even achter me staan, legt haar armen om mijn schouders. En terwijl ze me een kus in de nek drukt, zegt ze: ‘Mail eerst maar even.’

De volgende ochtend heb ik een accuraat antwoord van een vriendin. Ze werkt bij de gemeente.
‘In onze gemeente hebben ze een straatnamencommissie. Deze commissie stelt de namen voor en het College neemt een besluit. Aangezien de wijk zijn naam heeft gekregen voor 1985 zijn alle archiefstukken overgebracht naar het BHIC (het geheugen van Brabant).’

Dagenlang heb ik elke avond voor de openslaande deuren naar buiten staan staren. Kijkend naar de sterren. Ik weet dat er sterrenbeelden zijn en sommige kan ik ook herkennen en benoemen. Ik voel me prettiger bij de beelden die ik zelf heb verzonnen. Gefingeerde namen van sterren die ik bij elkaar vind passen.

Mijn hand begint te trillen als ik een mail stuur naar het historische centrum.

Beste Foppe,

Het antwoord is te vinden in de dossiers straatnaamgeving in het archief van het gemeentebestuur van Vught, 1930-1985 (toegang 5131): inv.nrs. 2747.1 en 2747.2

1048-2747 Straatnaamgeving
2747.1 raadsbesluiten I, 1900-1969
2747.2 raadsbesluiten II, 1970-1979
1048 1981-1985

Ik raad u ook aan om uit toegang 5131 ook te raadplegen: inv.nr. 2027 Materiaal tentoonstelling Woonerfplan Klein Brabant, 1976-1980. Mogelijk vindt u hierin ook informatie.

U kunt deze dossiers raadplegen in de studiezaal van BHIC in Den Bosch. Het beste kunt u de dossiers één dag voor uw komst reserveren via aanvragen@bhic.nl U weet dan zeker dat de dossiers in huis zijn. Dossiers straatnaamgeving worden vaak uitgeleend aan gemeenten.

Zie hier voor de openingstijden van de studiezaal.

Met vriendelijke groet,
Medewerker studiezaal

Ik fiets het terrein van de Citadel op; het grind knarst. In dit zeventiende-eeuwse fort is het Brabants Historisch Informatie Centrum gevestigd.
‘Rustig, rustig,’ zeg ik tegen mijn hart. Ik loop een stukje over het gras en lees op een bordje dat dit niet de bedoeling is. Ik betreed een wereld vol regels en waarheden. Als het antwoord hier niet te vinden is, waar dan wel.
‘Goedemorgen meneer,’ zegt de medewerkster van de studiezaal, ‘bent u hier voor het eerst?’
Ze kijkt me met een guitige lach onderzoekend aan.
‘Ik zal voor u een pasje maken en dan de regels uitleggen,’ lacht ze.
In het midden van het gebouw zie ik een met buitenlicht fel verlichte ruimte en daaromheen donkere zalen met oude bebrilde mannen.

Ze leidt me naar een donkere zaal.
‘U mag alles inzien en kopieën maken.’
Ik kijk haar na, terwijl ze terug keert naar het licht.
Op dat moment overvalt me de stilte van deze ruimte. Ik weet dat het moment nu is aangebroken. De feiten gaan mijn gevoel verslaan.
Ik zet mijn leesbril op, zet me aan de tafel tussen de zoekende mannen en open de klaargezette dozen.

‘De voorzitter opent de bijeenkomst met allen welkom te heten.’
Het is 28 oktober 1975.
‘Sedert de 14e eeuw bestond het hertogdom Brabant uit vier delen (kwartieren genaamd) t.w. Leuven – Brussel – Antwerpen – ’s-Hertogenbosch.’
Het is de zevende map die ik open sla. Over mijn bril kijk ik de ruimte in en zie dat de mannen om me heen zitten alsof ze zijn versteend. Mijn borstkas gaat als een razende op en neer.
‘’s-Hertogenbosch bevatte de stad met haar vrijdom, benevens de Meijerij. De Meijerij is te splitsen in vier kwartieren, n.l. Peelland, Kempenland, Oisterwijk en Maasland.’
Mijn mond voelt droog aan en mijn handen zijn nat van zweet.
‘Tot het kwartier Antwerpen behoorde het markiezaat van Bergen op Zoom en de Baronie van Breda.’
Ik hoor de stem van de voorzitter dreunend door de raadzaal. Baron van Hövell van Wezeveld en Westerflier staat fier rechtop. De eikenhouten vloer kraakt onder zijn gewicht. Hij kijkt de leden van de commissie één voor één aan. Boven zijn donkere zware bril kijken zijn bruine ogen een seconde lang diep in die van mij.
‘Afzonderlijke landstreken waren: Haegland of Hageland, onderdeel van het kwartier Leuven; Kampenhout, gelegen in de omgeving van Mechelen.
Klein-Brabant, onderdeel van het kwartier Brussel, gelegen oostelijk Dendermonde.’

Ik voel me uiterst kalm worden en zak achterover in mijn stoel. Mijn bril leg ik op de opengeslagen dossiers.
Dit geeft me rust. Een verkeerde aanname is gepareerd met feiten en langzaam accepteer ik dat mijn gevoel het niet altijd bij het rechte eind heeft.

‘Ik weet het zeker!’ roep ik uit, ‘deze poot is het. Nummer 96 vind u aan de rechterkant. Het huis met de rode kozijnen.’

Vis-uele perceptie

Vis

‘En lezer heb je er zin in? Ik vraag: heb je er zin? Ik hoor alleen maar ‘ja’ en ik ook.’

Het gaat over zien en herkennen. Je ziet haar op het plaatje hierboven. Je herkent haar, je herinnert je jouw eerste kom met vissen, je voelt de emotie. Wat een wonder is het, dat zien, herinneren, herkenning en voelen allemaal in een fractie van een moment in je hersenen gebeurt. Een ultieme samenwerking tussen de occipitalis – en de temporale kwab. 
Geen enkel verwijt aan diegenen die dit niet voelen, want je wist het niet. Je had het nog nooit gezien, dus je kan je geheugen, je herinnering er niet bijhalen. Het kan zelfs zo zijn dat je iets wel ziet, maar gewoon niet weet wat het is. Je hebt het nog niet eerder gezien, dus geen herinnering waar je op terug kunt grijpen. Lastiger wordt het als je het wel eerder hebt gezien, maar die herinnering er niet meer bij kunt halen, visuele object agnosie. Je ziet het wel, je kan het beschrijven, maar je kan niet vertellen wat het is. Je ziet haar wel, maar elk moment is een nieuwe kennismaking. Je ziet het gezicht wel, maar herkent het niet, prosopagnosie. 

‘En lezer doe je nog mee, ben je er nog bij!’

Met grote zwarte bolle ogen kijkt ze me aan. Niets in haar blik geeft me een gevoel van herkenning. Nog even kijk ik naar haar en dan zwemt ze verder. De voortzetting van het rondje in haar glazen bol. Tot ze me weer ontmoet en ziet als een totale vreemde.
De heer Hameeteman schreef in 1980 over de bekoring die uitgaat van rustig door het water glijdende vissen. 
De rust herken ik wel. Ik zie het ook in haar, terwijl ze net weer aanzet voor haar volgende rondje. Gisteren heeft ze een sprong gewaagd, dat doet ze wel vaker. Een beslissing die haar op het droge legt, spartelend, beseffend dat dit toch niet de plek is om te kunnen leven. Met natte handen heb ik haar opgepakt en terug gelegd in het water. Het duurde even voor ze de zuurstof door haar lijfje voelde stromen en net op dat moment keek ze me aan. Een seconde voelde ik blijdschap, het leek of ze me herkende. Met mooie kleine zwarte bolle vissenogen en een veel te kleine temporale kwab keek ze me aan.

Verbasterende vovels

Vogels

‘Vo..gghels, vo…gghels,’ roept het kleine meisje en ze kijkt omhoog. 
De spruit zal niet ouder dan een jaar of twee zijn. Haar moeder staat over een fiets gebogen en frunnikt aan fietstassen onder een kinderzitje.
‘Vogels, vogels,’ roept de moeder nu ook.

Het is eindelijk lekker weer. De wind is gaan liggen en de zon heeft het gevecht in het luchtruim gewonnen. Deze middagpauze heb ik me voorgenomen om los van het werk te komen en een ronde om de recreatieplas te wandelen. In de berm kleurt het naast groen, ook geel, wit, blauw en paars. Ik herken de planten uit mijn herbarium, zoals paardebloem, madelief, dovenetel en vergeet-mij-niet. Op het grasveld staan een paar fietsen tegen elkaar en op het ijzeren bankje zitten twee pubers innig omhelst.

En daar staat het meisje de vogels te roepen. Stug oefenend op de moeilijke ‘G’ klank. Soms verloopt de taalontwikkeling niet soepel. 
Op een leeg bankje zet ik me neer, de zon prikt in mijn ogen. Even mijn ogen sluiten. 
‘Vovels, vovels,’ mijn dochtertje trekt aan mijn broek en wijst naar de denneboom.
‘Vovels!’ zegt ze vrolijk. Ik kijk omhoog en zie tussen de ennedappels mijn zoon zitten met een bord vol warm eten.
‘Aarepels,’ zegt hij trots, ‘aarepels met appelmoes vind ik lekker.’
Ik wil hem zeggen dat hij zich goed moet vasthouden en op dat moment val ik uit de boom. 
Met mijn linkerhand kan ik me nog net in evenwicht brengen op het ijzeren bankje. Ik kijk verschrikt om me heen. Het meisje en de moeder zie ik niet meer. Langzaam kom ik tot mezelf.
Het is weer tijd om aan het werk te gaan.

Onder een Emiraten buitenlaag

Emiratespalace

We lopen over het witte Algerijnse zand en als ik achter me kijk, zie ik in de verte het paleisachtige hotel Emirates Palace. Tussen mijn tenen komt een kleine gele alikruik omhoog. Mijn hoofd wordt roder en roder. Wat moet mijn lichaam hard werken om niet alleen de mentale – , maar ook alle temperatuurschommelingen bij te kunnen houden. Het dunne laagje goud van de koffie vermeng ik met lauw water uit de overlevingsfles van Linda. 
Een plaatselijke taxi brengt ons in geen tijd van de ene kant naar de andere kant van de stad. Een taxi, een auto met chauffeur. Ik kan me bijna niet voorstellen dat ik over een paar dagen weer op de fiets door het polderlandschap naar mijn werk rijd. 

‘Goedemiddag,’ zegt hij in het Engels. 
‘Heeft iemand een idee hoe ik heet?’

Mohammed

Een menigte toeristen kijkt de man in het wit aan. De eerste gok is gelijk raak.
‘Mohammed.’ 
We staan in de Sjeik Zayed moskee in Abu Dahbi. Achter elk muurtje verwacht ik de Efteling te zien. In de verte hoor ik muziek van vijf composities: The Harbour, Eastern Jails, Harem, Jungle en Market Place. Dank je wel Ruud Bos.
‘Ik zal jullie vandaag meenemen in het verhaal achter deze moskee. Achter de stenen zuilen, de marmeren mozaïek vloeren, de minaretten en de gebedsruimtes.’
Deze buitengewoon knappe Emiraten man vertelt honderduit over zijn cultuur en godsdienst. Enige zelfspot is hem niet vreemd. 
‘Een tijdje geleden heb ik mijn moeder meegenomen voor een rondleiding. Toen we bij de met Swarovski kristallen ingezette kroonluchter aankwamen vroeg ze me hoe ze die schoonmaakten. Ze was hoogst verontwaardigd dat ik het antwoord niet wist. Ze zei: als je dat niet weet, hoe kan ik er dan vanuit gaan dat de rest van jouw verhaal wel klopt?’
Gelukkig had hij het antwoord op de schoonmaakzucht van zijn moeder te horen gekregen, zodat ook wij nu weten hoe deze 12 ton wegende kroonluchter wordt schoongemaakt.
Ondertussen heeft het geluid van de muziek plaatsgemaakt voor de adhan. Één van de vijf gebedsmomenten van de dag is aangebroken. Wij trekken de schoenen weer aan en doen onze thawb en abaja uit. Westerse mensen onder een Emiraten buitenlaag.

Moskee

Rooskleurig in Flanders Fields

Klaproos

Het begin van de heilige wielerweek begint zondag met de wielerwedstrijd Gent-Wevelgem in Flanders Fields. 
De zon gluurt mijn slaapkamer binnen. Een straal duwt de nieuwe dag voor zich uit. Op Facebook zie ik truffelkoninginnen en Eftelingprinsessen, de wereld draait door. 

Een vliegtuig stort neer. Honderdvijftig levens verdwijnen met de knip van mijn vinger. Mijn hoofd heeft het druk met gedachten. Een terreurdaad of een technisch mankement? Een psychisch probleem ontaard in een stukje wereld vol verdriet.
 
De loopgraven van de wereld huilen door de geschut gaten. Door de mist hoor ik de kreten van verdriet, ik ruik het sterven. En in de verte zie ik de rode gloed van velden vol kollebloemen. 

In Flanders fields the poppies blow
Between the crosses, row on row
That mark our place; and in the sky
The larks, still bravely singing, fly
Scarce heard amid the guns below.
We are the Dead. Short days ago
We lived, felt dawn, saw sunset glow,
Loved, and were loved, and now we lie
In Flanders fields.
Take up our quarrel with the foe:
To you from failing hands we throw
The torch; be yours to hold it high.
If ye break faith with us who die
We shall not sleep, though poppies grow
In Flanders fields.
(John McCrae: 30 november 1872 – 28 januari 1918)

(Foto: pinterest – ionwkathy)

Ticket voor de dag

Muur

Ik word wakker in een fabriekshal. Een immens grote rechthoekige ruimte zonder tussenwanden. De vloer staat vol met stretchers, netjes gerangschikt als soldaten die in de morgen bijeengeroepen worden om hun aanwezigheid te bewijzen. 
Het is warm onder de dekens, zo vertrouwd.
Overal liggen mensen te slapen of dromerig uit hun ogen te kijken. De hangende lampen met hun mistige licht bewijzen me een dienst zodat ik niet over het bed van een ander kan struikelen.
Aan de wand het verst bij me vandaan hangt een groot zwart bord zoals ik die ken uit veilinghallen. Op het bord verschijnen steeds andere elektronische getallen. Ik kan ze niet goed zien. Mijn bed staat te ver weg of de cijfers zijn te klein. Met mijn rechter hand maak ik een vuist. Door het tunneltje van die vuist staar ik met één oog naar het bord.
Ik weet het, de baas is vandaag langsgekomen en heeft de tickets voor de dag verdeeld.
Er zitten meer mensen in hun bed te staren naar het bord. Sommigen zijn al opgestaan en lopen naar de kleine deur van de grote buitenmuur.
Er zijn mensen die vaker een ticket hebben gehad, maar voor mij zal het de eerste keer worden. De meesten komen na een aantal uren terug en leggen zich weer neer op hun bed. Maar er zijn er ook die wegblijven.

Vandaag zie ik mijn nummer: 117. 
Ik heb een ticket!
Ik ben zenuwachtig.
Ik stap mijn bed uit. Het mag, ik heb een ticket voor de dag.
Ik loop naar voren, vlakbij de deur krijg ik het kaartje te zien. De tekst is geschreven met een vulpen en de gestileerde letters zeggen: Om 8.00 uur naar het werk gaan en om 16.30 uur weer terug komen.
Mijn dag kan eindelijk beginnen.

Ik stap door de kleine deur naar buiten. Het zonlicht prikt in mijn ogen. Ik draai me om en zie de enorme hal zonder ramen en met de kleine deur. 
Heb ik het lef om vanavond niet terug te keren? 
Welke keus maak jij als je jouw ticket krijgt?

Geen bijzaken

Boog

Twee dikke kranten liggen deze zaterdagochtend op me te wachten. Buiten regent het, op tv zenden ze de Elfstedentocht van 1985 in zijn geheel uit. Het is het jaar 2015.

‘Geen tijd voor bijzaken’ staat er boven het artikel. Vanuit de boekenkast kijkt de rug van het boek ‘De man die zijn vrouw voor een hoed hield’ me lachend aan. Zo herinner ik me Oliver Saks ook. Als ik de neuroloog in een documentaire (Een schitterend ongeluk – VPRO) zag dan kreeg ik een gevoel van vrolijke echtheid.
Oliver is nog niet gestorven, hij geeft aan dat er in die laatste periode op aarde geen tijd meer mag zijn voor bijzaken. Maar wat zijn bijzaken? Hoe kan ik hoofd- en bijzaken scheiden?

Viktor E. Frankl schreef ooit in zijn boek ‘De zin van het bestaan’: dat wat er toe doet, komt voort uit een innerlijke drijfveer om iets in je leven af te krijgen of voor iemand anders te blijven leven. De hoofdzaak mag ik zoeken bij mijn innerlijke drijfveren. In deze fase van mijn leven heb ik de onuitputtelijke behoefte om wat er in mijn hoofd omgaat op papier te zetten. En geen enkel kuikentje brengt me daar van af (sochicken – Jelle Hermus).

Op internet vind ik de ingezonden brief van Oliver aan de New York Times. 
Hij schrijft: On the contrary, I feel intensely alive, and I want and hope in the time that remains to deepen my friendships, to say farewell to those I love, to write more, to travel if I have the strength, to achieve new levels of understanding and insight.