Hardloopschoenen naast mijn bed

‘Iedere dag heb je de keus, ren je door of gooi je rigoureus’ het roer om. Hier het verhaal van Wim Akkermans die op een dag besloot zijn leven als postbesteller op te geven en een hardloopschool te beginnen. Een dag uit zijn leven, opgetekend door Foppe Weijer.

Wim Akkermans

Een collega hardlooptrainer komt deze ochtend kijken hoe ik, samen met mijn trainers, een aantal trainingsgroepen van mijn Loopschool begeleid. We delen al jaren de passie van lange afstanden hardlopen en het overbrengen van onze hardloopervaring op andere lopers. Trainers zien elkaar niet vaak aan het werk, maar vandaag kan ik hem een training laten meebeleven.
‘Het is lang geleden dat we elkaar gesproken hebben, leuk dat je met me meegaat,’ zeg ik.
We ontmoeten elkaar op de afgesproken tijd en hebben amper een paar meter gefietst of we moeten al in onze remmen knijpen. Een uitrukkende brandweerauto met zwaailicht en sirene kruist ons pad op deze vroege warme zaterdagochtend. We kijken de auto na, terwijl het voertuig zijn weg vervolgt naar de meldplek. Al snel neemt de stilte van de zaterdagochtend het over van de twee harde tonen.
‘Te lang geleden, maar ik ben blij dat ik vandaag de tijd heb om te zien wat jij hebt opgebouwd, Wim. Over lang geleden gesproken, jij hebt toch ook bij de brandweer gewerkt?’
Het is zeker zeven jaar geleden dat ik deel uitmaakte van het vrijwillige brandweerkorps. Mijn loopschoenen had ik ’s nachts naast mijn bed staan en als ik een oproep kreeg, spurtte ik naar de brandweerkazerne. Dat resulteerde in een aardige verzuring van mijn benen, die vanzelf weer oploste als we met de eerste uitruk op een melding afgingen. Als ik ergens bij ben, dan ben ik fanatiek.
‘Ja, dat is alweer even geleden en nee, ik heb geen spijt.’
In al die jaren heb ik in de eerste uitruk gezeten en dat betekende dat ik de meest erge situaties heb meegemaakt.
‘Zeker geen spijt dat ik een andere keuze heb gemaakt. Ik heb dat graag en ook met liefde en plezier gedaan, maar op een gegeven moment was ik ook klaar.’
We zijn op weg van Vught Zuid naar de noordkant en de meeste mensen liggen nog op bed of zijn op zomervakantie.
‘Ik heb nu eindelijk van mijn hobby mijn beroep kunnen maken.’
Eigenlijk had ik aan het eind van de vorige eeuw al een eigen loopschool willen starten. In die periode werkte ik overdag bij de Koninklijke PTT Post, in de avonduren gaf ik training aan loopgroepen bij Prins Hendrik in Vught. Daarnaast werkte ik voor de brandweer en liep ik regelmatig een wedstrijd over ultra afstanden. Maar voor jezelf beginnen is toch wel een grote stap. Wanneer komt het moment dat je de zekerheid van inkomen vaarwelzegt en je droom achternagaat? Zeker als je kleine kinderen hebt en daarbij moet je er thuis ook samen achter kunnen staan. In die periode heb ik dan ook gezegd, laat maar rusten, ik train gewoon, verzorg mijn trainingen, doe mijn wedstrijden en wie weet komt het ooit nog wel eens.
‘Ja, sporten is zeker voor jou je lust en je leven, maar wanneer kwam het moment om je vaste baan op te geven? Wat gaf de doorslag om voor jezelf te beginnen?’
‘Het keerpunt is gekomen toen het postbedrijf ging reorganiseren met veel wisseling van de wacht in het management. Voor iemand die houdt van orde, netheid, goede begeleiding en goed omgaan met personeel, was dit een moeilijke situatie en op een gegeven moment heb ik gezegd, jongens voor mij hoeft het niet meer. Geef mij maar een rugzak dan ga ik vertrekken en voor mezelf beginnen. Ik begin mijn eigen loopschool, Loopschool Wim Akkermans.’
‘En daar kon je de brandweeractiviteiten niet meer bij doen?’
‘Als je overdag heel actief bent en dan ’s nachts ook nog eens naar een zwaar ongeval moet of een brand, dan wil ik daar niet als een zombie staan. Dat was mijn reden om te stoppen bij de brandweer. De schoenen staan nog steeds op dezelfde plek naast mijn bed. Ik sta ermee op en ga ermee naar bed. Maar ze staan er nu omdat mijn hele dag in het teken staat van trainingen geven,’ zeg ik, terwijl ik hem even een klap op zijn schouder geef, ‘leuk dat je een ochtend komt meekijken. Kijk rond, blijf vragen stellen en geniet vooral.’

We rijden het sportpark op van TV Wolfsbosch, de tennisvereniging in Vught Noord, het startpunt van mijn loopgroepen vandaag. Het is heerlijk stil op het complex en ik heb nog even de tijd om de bidons te vullen met fris water en de deuren tegen elkaar open te zetten zodat de ergste warmte het gebouw kan verlaten.
‘Goedemorgen Wim,’ roept de eerste enthousiaste hardloper, ‘perfect weer voor een duurloopje.’
Dat is het mooie van hardlopers, ze hebben altijd zin om te trainen.
‘Zeker mooi weer, zolang je maar goed blijft drinken tijdens de training,’ roep ik terug.
Het wordt steeds drukker in de kantine. Het geluid van de meute begint aan te zwellen.
‘Kan ik dit jaar nog een pitstop van je krijgen?’ vraagt een van de oudere lopers.
De afgelopen vier jaar hebben we de Pitstop, een looptechniek-clinic, ontwikkeld. Het is een moment waarop ik lopers laat zien hoe ze zichzelf kunnen verbeteren in het hardlopen, verbeteringen aan hun loophouding, waardoor ze meer plezier gaan beleven in het bewegen en ter voorkoming van blessures. Ik maak dan video opnames van het lopen, analyseer deze en kom met voorstellen tot verbetering. Met die voorstellen gaan we oefenen totdat de beweging door het lichaam wordt opgepakt. Tijdens de trainingen geef ik daar aanwijzingen over, zodat het lichaam de juiste beweging steeds beter leert herkennen.
‘Wie weet lukt het nog om in het najaar een pitstop te plannen. Zodra ik een datum heb zal ik je mailen en het op de website plaatsen.’
Het is negen uur, tijd om met de trainingen te beginnen.
‘Dames en heren, even jullie aandacht. We gaan weer in groepen uiteen, de niveaugroepen vertrekken nu met hun trainers, de duurgroepen gaan met mij mee. Geniet van het lopen, van elkaar en de omgeving waar je doorheen loopt en let op: vooral met deze warmte, drink op tijd.’
Heel langzaam begint de kantine leeg te lopen, de groepen rennen weg en wij blijven nog even in een oorverdovende stilte achter om alles af te sluiten.
‘En waar lopen de duurloopgroepen vandaag heen?’
‘Dat is nu het mooie van mijn trainingen,’ zeg ik, ‘dat weet ik van tevoren nooit. Ik start en loop weg, ik houd rekening met het tempo van de groep, ik houd rekening met de grootte van de groep, ik houd rekening met mogelijke blessures, ondergrond, het weer. En dan gaan we lopen en houd ik de tijd in de gaten, Vandaag is de langste afstand twintig kilometer, dan zorg ik dat we tussen de 19 en 21 kilometer lopen. Niet meer en niet minder.’

Aan het eind van deze zaterdagtraining hebben we 21 km op de fiets gezeten als begeleider van de verschillende tempogroepen van de duurlooptraining.
‘Heel bijzonder hoe jij de verschillende snelheidsgroepen bij elkaar hebt kunnen houden. Je moet wel veel van de omgeving weten om lopers zo’n gevarieerd parkoers aan te kunnen bieden. Door de Gement aan de stadsgrens van Den Bosch, door het Bossche Broek en om de IJzeren man, ik heb genoten van de natuur en volgens mij de lopers ook.’
‘Ik denk dat ik nu iets moois bereikt heb sinds ik in 2011 de loopschool ben gestart en daar ben ik bijzonder trots op. Ik heb 275 leden, en het mooie is dat ik iedereen ken van naam, ik heb met iedereen contact, iedereen mag mij altijd bellen.’
Ondertussen ruim ik de spullen na de training op en maak de bidons schoon voor de volgende training.
‘Geduld en rust vind ik belangrijk. Ik zeg altijd tegen de lopers: neem de tijd voor je trainingen, acclimatiseer door op tijd aanwezig te zijn en neem je rust na de training om weer te landen voordat je naar huis gaat. Zo beleef je veel langer plezier aan het lopen.’

Mijn collega pakt zijn fiets om naar huis te gaan en ik de mijne om me te verplaatsen naar het startpunt van de middagtraining.
‘We zien elkaar binnenkort weer en wie weet kom je eens kijken bij de Pitstop later in het jaar?’
Ik zwaai hem na en zet koers richting de Drunense Duinen. De ochtend is omgevlogen, zoals elke dag waarop ik training mag geven.
www.loopschoolwimakkermans.nl

Een hele rits wegwijsbordjes

Ijsje

Het is een warme dag, een in de rij van heel veel warme dagen die Nederland in de greep houden. Om niet ten onder te gaan aan warmtestuwing moet ik mezelf trakteren op een ijsje. De IJsvogel in de Kerkstraat zit er al sinds mijn jeugd met nog steeds dezelfde dame, maar daar kan mijn geheugen me in de steek laten, die het opeet bekertje met een schepje, vol ijs schept. Om het bekertje heb ik een papieren servet gevouwen en ik doe mijn best al lopend, het ijs sneller te eten dan het smelt.
Twee vrouwen van middelbare leeftijd staan op de hoek van de markt en kijken omhoog en daarna om zich heen
‘Meneer, woont u hier?’ vraagt een van hen.
Het is goed te horen dat zij hier niet woont, de rollende ‘r’ komt pas tot stilstand bij het Puthuis midden op de markt, een put waarover het gemopper ook nog maar kort tot stilstand is gekomen. Ze heeft haar schoudertas zo omgegespt dat een eventuele zakkenroller veel moeite zou hebben. Haar vriendin draagt de tassen met ingeslagen boodschappen en kijkt me vanachter de brede rug met priemende ogen aan.
Ik wil net vertellen dat ik hier niet woon en heb daarvoor mijn alleraardigste glimlach opgezet, maar ze besluit verder te gaan met haar vraag.
‘Kent u hier de weg?’
‘Nee, ik woon niet in deze stad, maar vertoef er wel regelmatig. Ik mag wel zeggen dat ik de weg aardig ken.’
‘Wij zoeken de Sint-Jan.’
‘Ah, de Sint-Jan,’ begin ik, terwijl ik het laatste gedeelte van mijn ijsje opdrink, ‘je kunt het geluid van haar klokken in de verte al horen.’
En ja, net op dat moment laat de Sint-Jan horen dat de middag is begonnen.
Het doet me deugd, dat mensen die de grote stad bezoeken, ook even een bezoekje brengen aan de Zoete Moeder, de moeder van de kinderen van deze stad, waarover al heel wat mirakels zijn opgetekend en ik wijs in de richting van het schallende geluid.
‘Maar dat klopt niet,’ zegt degene die als eerste het gesprek is begonnen, ‘kijk maar, dat bordje wijst net de andere kant op.’
Ik zie nu waar de dames even daarvoor naar hebben gekeken. Een bruine paal met een hele rits wegwijsbordjes in dezelfde kleur. Ze zijn vast bedoeld opdat geen enkele bezoeker verdwaald, maar vandaag falen ze in schoonheid.
‘Kijk maar, daar staat Sint-Jans Bolwerk die kant op.’
Zo verwarrend dat de naam van de trots van ’s-Hertogenbosch aan zovele bezienswaardigheden wordt gehangen: een parkeergarage, een straat, een school, een feest, een kruid, een bolwerk. Om hen niet te vermoeien met de geschiedenis van de verdediging van de stad in vroeger tijden, heb ik ze toch maar via de Kerkstraat naar de echte Sint-Jan gestuurd.
‘Ja’ zegt de vrouw die tot dat moment nog niet gesproken had, ‘we gaan naar Pilkington’s, ziet u, voor een high tea.’

Net als mijn man zaliger

Esmeralda van der Meulen had deze zomerse woensdagmiddag al vroeg een plekje in de zon op het terras gevonden en zat te genieten van haar zalmsalade en witte wijn.
‘Ober, kun je mijn glas nog eens bijschenken?’ riep ze over haar schouder naar de man die al een aantal keren deze handeling bij haar glas had verricht. Met rode wangen keek ze naar het vollopende glas.
‘Als ik u niet ontrief, maar mag ik u wat vragen?’
Een oude dame duwde een collectebus met gestrekte arm bijna tegen Esmeralda’s gezicht.
‘Heeft u een kleinigheid voor de ehh …, Gorbatsjov stichting? Excuses dat ik het zo zeg, maar ik kan er niet omheen om te zien dat u nogal een innemer bent. U weet toch dat alcohol uw hersenen kan beschadigen, zoals dat ook gebeurd is bij mijn man zaliger?’
‘Uh, ja de wat voor stichting?’ vroeg Esmeralda, ondertussen in haar tas zoekend naar haar portemonnee. Haar tafeltje begon te trillen, terwijl de display van haar mobieltje oplichtte.
‘Ik moet dit telefoontje eerst echt opnemen.’
‘Ik ga hier wel even zitten, mompelde de oude vrouw en liet haar lichaam in een stoel aan het tafeltje zakken, ‘dat vindt u vast wel goed. Zo niet, dan hoor ik dat graag.’
Esmeralde keek van haar mobiel naar de zittende vrouw tegenover haar en weer terug naar haar mobiel.
‘Hoi lieverd, ik fiets zo weer naar huis. Jawel, ja, ik heb een klein hapje gegeten en wat gedronken maar ik lust nog wel iets. Tot straks.’
Vinnig gooide ze haar mobiel in haar tas en zei: ‘Korzakov heet het en ik vind het heel erg dat je man is gestorven aan de alcohol, maar dat geeft je niet het recht om zomaar aan mijn tafel te gaan zitten. Ach laat ook maar,’ ze draaide zich wederom om, ‘Ober, ober kun je me de rekening brengen?’
‘Oké, tot uw dienst. Natuurlijk wil ik opstaan. Ik wil u verder niet ontrieven,’ zei de oude dame maar maakte geen aanstalten om op te staan. Ze bleef staren naar het volle wijnglas op het tafeltje. Esmeralde gaf de ober wat hem toekwam, stak een euro in de gleuf van de bus en zwalkte tussen de tafeltjes door naar haar fiets. De oude vrouw bracht intussen de witte wijn naar haar lippen.
‘Ah, Dora Stellingwerf, is het weer zover, lachte de ober, ‘snel opdrinken en dan verdwijn je met die nep collectebus van mijn terras.’
‘Zeer zeker. Met uw permissie, het zal zeker niet lang duren,’ zei ze en mompelde erachteraan, ‘één glaasje is toch niet zo erg.’

Bevrijd mijn stem – 4 en 5 mei

Needle tower II
Needle tower II – Kenneth Snelson (Beeldentuin Kröller-Müller museum)

Bevrijd mijn stem
Maskers waardoorheen de woorden stromen
woorden, die betekenis geven aan alles wat ik zie,
begrensd door mijn innerlijke beelden van
Jaloezie, verlangen, verdriet, teveel willen
Mag ik praten, kan ik praten, durf ik wel te praten
Ik weet dat mijn ego heel hard roept
In den beginne was het woord
Maar de stem van God is verder weg dan ooit

Bevrijd mijn stem
In de jaren van oorlog
Weet ik dat ik stil moet zijn
Ik mag nu echt niet praten
De vijand is al in het huis
Harde woorden uit beestachtige lichamen
Ik vouw mijn handen en ik bid
Ik houd me in, durf bijna niet te ademen
Mag zeker nu niet praten
En de stem van God is verder weg dan ooit

Bevrijd mijn stem
Ineens kan ik niet praten
Een infarct in mijn hersenen
Ik zie wel wat ik zeggen wil
Maar de woorden zijn vervlogen
Het is stil om me heen
Het is niet míjn stem die de stilte doorbreekt
Maar de stem van mijn omgeving
die harder roept dan ooit
Zelfs mijn slikken is oorverdovend
Ik houd me in, durf bijna niet te ademen
En snak naar gewoon wat woorden
De stem van God is verder weg dan ooit

Bevrijd mijn stem
Wie kan ik nog vertrouwen
In een wereld vol oorlog
Durf ik niet te praten
Ik hoor de nachtelijke razzia’s
Volken verraden door ego’s
Van mensen zoals jij en ik
Ik durf zeker niet te praten
De stem van God is verder weg dan ooit

Mijn stem is bevrijd
Door de vele gekleurde lichtpuntjes van
Mensen die opstaan en hun stem verheffen
Die opkomen voor zichzelf en voor mij
Ik zie dat we allemaal maskers zijn
Waardoorheen de woorden stromen
Tot de dag waarop het woord heilig en visie helder wordt
En er alleen volmaakte Liefde bestaat
Dan mag ik praten, kan ik praten, durf ik te praten
En ik spreek met onmiskenbare helderheid en overweldigende zeggingskracht
De stem van God zo dichtbij

Foppe Weijer
Vught
4 en 5 mei 2018

Associatieoefening

Associatieoefening Schrijversacademie

Nog geen deelnemer van de schrijversacademie te bekennen als ik het oude Philipsgebouw betreed. De cursus start over twintig minuten en ik heb de tijd om een beker heet water te tappen en de deur te openen naar een binnentuin. De lentezon heeft de ochtenddauw verdreven en doet haar best om de houtenvlonder, die de tuin voor de helft bestrijkt, te
verwarmen. Er staan acht witte ronde stalen tafels verdeeld over het plankier met tegen elke tafel vier schuin opgestelde stoelen. Ik zet een van de stoelen recht en ga zo zitten dat niet alleen de vlonder maar ook ikzelf opgewarmd word.
‘Koppie in de zon,’ riep mijn moeder altijd.
En ik sluit mijn ogen en laat de koperen ploert op mijn hoofd schijnen.

De acht tafels veranderen achter mijn oogleden in tipi’s en uit een van hen komt het vrolijke koppie van mijn vriendje Jaap.
‘Hé, kom je binnen voordat de kouwbois je zien,’ roept hij, ‘we wachten tot het donker is, dan sluipen we over de prerie en vallen de kouwbois aan.’
‘Dan ga ik vast kijken of onze paarden goed zijn vastgebonden,’ zeg ik en kruip over de prairie naar de struiken. Als ik achterom kijk, zie ik Japie achter de tipi vandaan komen.
‘Er zitten allemaal bladeren in je haar,’ roep ik.
‘Oef, nee joh! Ik ben het opperhoofd en dit zijn mijn veren.’

‘Foppe, kom je binnen? We gaan beginnen.’
Heerlijk, die zaterdagen die in het teken staan van schrijven en vooral het vrije denken. Mijn fantasie omzetten in woorden die er eerst nog niet waren. Dit zijn de onbetaalbare uren waarin ik met andere aankomende schrijvers op zoek ga naar de ultieme schrijfkunst.

Dadels en rozijnen

Dadels

‘Hier, moet je eens proeven,’ zegt ze en houdt een doosje voor mijn neus met daarin vruchten in de vorm van overdreven grote rozijnen. Ik kijk haar vragend aan, terwijl ik een plakkerige vrucht uit het doosje probeer los te trekken van zijn soortgenoten.
‘Het zijn geen rozijnen,’ lacht ze, ‘dat zal ik je nooit aandoen. Dit zijn dadels, heel zoet, daar houd jij vast wel van.’
Ik observeer de vrucht op armlengte en kan me werkelijk niet voorstellen dat ik ooit van deze levensgrote rozijn zal gaan houden.
Voorzichtig stop ik ‘m midden in mijn mond, ik proef niets. Maar ik weet dat mijn lichaam het zwaar gaat krijgen als ik een opening in de huid van de vrucht moet bijten.
Het moment is daar dat ik de dadel niet langer anoniem in mijn mondholte kan houden. Het kauwmechanisme is gewend dat het in werking treedt zodra iets niet lichaamseigen mijn mond binnenkomt.
Ik hoor gekraak tussen mijn kiezen als ik de huid verpulver.
De smaak zet me even op het verkeerde been, een zoetige substantie. Normaal gesproken ben ik toch niet vies van zoet, maar blijkbaar werkt het anders in combinatie met deze afstotelijke gedachte.
Ik voel dat het vruchtvlees van de dadel, na zoveel maanden opgesloten te hebben gezeten in het vel van de vrucht, langs mijn kiezen naar de speekselklieren vlucht en ze aanzet tot overmatige productie. Mijn maagdarmstelsel begint in reverse mode te werken, als ik nu niet snel ben, gaat ’t echt mis.
Ze kijkt me aan: ‘Ik weet al voor wie de rest van de inhoud van dit doosje is.’
En kruipt in de hoek van de bank met haar kopje thee en spannende leesboek. Voor de zekerheid zoek ik even de kleinste ruimte op en besluit dat ik voortaan alles, wat maar een beetje op een gedroogde vrucht lijkt, in dankbaarheid in ontvangst ga nemen en ga afgeven aan mijn liefje op de bank.

 

Af en toe een fee

Ochtendgloren

Het is gelukt. Ik had gedacht dat het helemaal niet kon, maar toch is het gelukt, een jaar vol geluksmomenten, een jaar vol momenten van broos evenwicht. Ze zijn er gekomen, al was het bij tijd en wijle ook even zoeken. Soms kwamen de momenten vanzelf. Blijkbaar had ik op die dagen mijn voelsprieten uitstaan om het geluk in iedere zonnestraal te zien. Op dagen waarop het geluk ver te zoeken was, moest ik daarentegen de momenten zelf creëren, het geluk een handje helpen.

Zodra mijn antennes uitstaan heb ik een heldere kijk op mijn omgeving, ik hoor alles en mijn omgeving dringt diep in me door. De merel die vroeg in de ochtend boven op het dak vrolijk staat te zingen, de zon die boven de heiige weilanden met haar eerste warme stralen mijn gezicht streelt. Alles klopt, de flow van het leven. (http://www.fweijer.nl/2017-een-jaar-vol-geluksmomenten/)

Maar soms loopt het allemaal niet zo soepel. Is mijn blik naar de buitenwereld gesloten en moet ik moeite doen om de glimlach van een ander te herkennen.
Kort geleden had ik nog zo’n radeloze zoekdag, een dag waarop ik mezelf vreselijk in de weg zat. De vakantie was net begonnen en ik was moe van het werk.
‘Ik ga een eindje fietsen, een kerstkaartje in de bus doen bij vrienden,’ bromde ik.
‘Het zal je vast goed doen,’ zei mijn vrouw met een vriendelijke lach, ‘even naar buiten. Wie weet kom je onderweg een goede fee tegen die de vrolijkheid kan terugbrengen, ook al ben jíj meer van de kabouters.’
En daar had ze wel een punt. Ik ben meer van de kabouters. Liever met mijn voeten op de grond, dan de onzekerheid van het zweven.
Ik fietste naar Esch, terwijl ik nadacht over de kabouters en de feeën. Aan de rechterkant van de weg stond een huis met een waterput in de tuin. In het voorjaar groeien de planten uit de put over de rand en zorgen de bloemen voor een geurig pad vanuit de diepte van de bron, dé plek voor kabouters. Maar deze dag was het koud, het waaide en de zon wist geen plekje te vinden om door de wolken heen te breken.
Op het fietspad kwam me een hardloopster tegemoet. Vele jaren heb ik hardlopers training gegeven en hardlopers die ik getraind heb, herken ik van verre, maar deze loophouding deed geen belletje bij me rinkelen. Het was een voor mij onbekende jonge vrouw. Ik moest nogal bars gekeken hebben, ik voelde mij in ieder geval zo. Bij het passeren lachte ze even naar me. Even, want de ontmoeting was er in een fractie van een seconde. De tegenwind nam mijn gedachten weer in bezit en ik sloeg af naar het dorp.
Op de terugweg, met de wind in de rug, kwam ik haar weer tegen. Nu keek zij wat norser, waarschijnlijk door de vele hardloopkilometers. Desondanks deed niets in haar me denken aan kleine hardwerkende kabouters. Ik keek naar haar en lachte. Ze keek terug en ik riep: ‘fijne dag vandaag.’ We draaiden ons allebei nog even om. Ik zag een glimlach op haar gezicht en voelde die op de mijne.
Een fee die zomaar op mijn pad kwam.

Ik wens jullie een jaar met af en toe een fee.

Pakjesavond

Pakjesavond

Ja, ik heb last van heimwee. Net als de heimweepiet, die bij de intocht van Sinterklaas dit jaar het liefst terug ging naar Madrid, omdat ze haar moeder zo miste. Gelukkig kon de Sint haar troosten en was er een stuurpiet die de boot toch naar Dokkum wist te loodsen en aan liet meren aan De Dijk. Sinterklaas is weer in Nederland.
Maar ineens zit er bij mij zo’n onprettig gevoel in mijn buik. Net of ik iets dierbaars ben kwijtgeraakt. Heimwee?
En terwijl ik kijk naar de pieten op televisie die de pakjes uit de boot halen, besef ik wat ik mis: de pakjesavonden van vroeger.

Het was koud en guur, de maan scheen door de bomen. Mijn moeder trok de gordijnen dicht. De platenspeler met ingebouwde speaker stond op 33 toeren en de grammofoonplaat kraste sinterklaasliedjes van het kinderkoor de kamer in. We zaten met z’n allen rond de gietijzeren kachel. ‘s Middags had ik kolen uit het schuurtje mogen halen. ‘Vul de kolenkit maar tot de rand,’ zei mijn moeder. Dat mocht, omdat het zo’n gezellige en lange avond ging worden. Van het zwarte roet uit het kolenhok had ik strepen op mijn wangen getrokken, ik leek een echte strepenpieten. Mijn moeder was daarna schurend bezig geweest om het zwarte roet met groene zeep van mijn wangen te krijgen, wangen die nu nog steeds nagloeiden. Mijn vader gooide extra kolen op het vuur en pookte nog eens. Ik schoof een stukje achteruit om de warmte de ruimte te geven de kamer in te trekken en niet alleen in mij. Uit volle borst zong ik met mijn broer en zus, dat de Sint nu eindelijk weleens binnen mocht komen, want we zaten al heel lang recht. Er werd hard op de deur gebonsd. Een zwarte hand gooide een zak vol strooigoed de kamer in. De ongeopende zak vloog over mijn hoofd door de kamer en belandde tegen een vaas. Een bloemenvaas waar al minstens een week bloemen in stonden. De zak brak. De vaas brak. Het water stroomde de zak in. Het maakte van de pepernoten een pap van roggemeel en de anijsgeur van de noten veranderde in niet fris ruikend bloemenwater.
Eerlijk gezegd zorgde de spanning van het heerlijk avondje en het zien van de pepernotenbrij voor de nodige waterlanders. Maar nadat mijn moeder de boel had opgedweild, ook mijn tranen, maakte de aanwezigheid van een zak vol pakjes alles goed en lagen mijn broer en ik even later op de grond om de elektrische raceauto’s over het spiksplinternieuwe circuit te laten scheuren.

Het onprettige gevoel in mijn buik trekt langzaam weg. Wat overblijft zijn heerlijke nostalgische herinneringen, een klein beetje heimwee naar het verleden.

Fijne pakjesavond.

Een nieuwe hond

Noukie
Met dank voor het poseren aan Noukie, de hond van Astrid en Stefan Beumer. Het verhaaltje gaat niet over jou hoor, maar je bent wel een knapperd.

‘Zal ik hem dan maar achterin zetten?’ vraagt de man met de mand in zijn armen.
‘Vooruit, doe het maar,’ zeg ik, terwijl ik een paar hondstrouwe ogen naar me zie staren.

Hoeveel jaar was het geleden dat ik afscheid moest nemen van de diep bruine ogen van Bruno en mijn moeder mij de volgende dag al meenam naar het asiel om een ‘nieuwe’ uit te zoeken.
Het was woensdagmiddag en ik rende zo snel ik kon het schoolplein af, sloeg rechtsaf de Oude Kerkstraat in, langs fietsenmaker Schultenaar waar altijd een zwarte racefiets in de etalage hing. Ooit ga ik die kopen, dan ben ik nog sneller thuis. Maar deze keer bleef ik er niet bij staan kijken. Mijn moeder had gezegd dat we iets leuks gingen doen als ik uit school kwam. Na de brug over het kanaal moest ik linksaf en dan kon ik de televisie-antenne van ons huis al zien. Het huis zelf zat verscholen achter meters hoge coniferen.
‘Je jas op de kapstok hangen, handen wassen en dan eerst je boterhammen opeten,’ zei mijn moeder toen ik binnenstoof.
‘Maar we gaan iets leuks doen hè?’
Ik gleed op mijn stoel, vouwde mijn handen en prevelde, ‘laat het écht iets leuks zijn, amen.’
‘We gaan een nieuw hondje uitzoeken,’ zei ze met een glimlach.
Van schrik stootte ik mijn melk om.
‘Verdorie, nog eens aan toe. Let toch ook beter op,’ mopperde ze en haalde met flinke slagen een vaatdoek over de tafel.
Ik keek achter me. In de hoek bij de koelkast lag hij in zijn mand en het leek of hij lag te slapen. Zijn bruine flaporen lagen over zijn snuit, die normaal gesproken op en neer bewogen op het ritme van zijn uitademing.
‘We gaan een nieuw hondje uitzoeken,’ zei ze weer met die glimlach, ‘en pappa zorgt ervoor dat Bruno in de tuin begraven is voor we terug zijn. Eet maar snel je boterhammen op.’
En terwijl ik een hap probeerde te nemen voelde ik dat een brok het slikken verhinderde. Vreemd dacht ik nog, ik had nog geen hap genomen en toch wilde er niets door mijn keel. Ik veegde met mijn mouw de tranen af.
Gisteravond had ik de buurvrouw tegen mijn moeder horen snikken: ‘maar een kind moet je niet gelijk een nieuw hondje geven, het moet eerst rouwen.’
Het is dezelfde buurvrouw die ik niet anders ken dan met een grote rode zakdoek in haar handen, steeds de tranen van haar gezicht vegend. Mama had gezegd dat haar zoontje vier jaar geleden is verdronken in het kanaal.

‘Vooruit doe het maar,’ zeg ik, terwijl mijn zoontje me met rood doorlopen ogen aankijkt en de fokker de mand achter in de auto schuift.
‘Dit is een nieuwe hond, hè papa en deze is helemaal alleen van mij,’ snikt de kleine.

Een hijgend hert

Berghut

Op het terras van ‘Het hijgend hert’, de enige berghut van Nederland, staar ik over de heuvels van het Limburgse land. We zijn halverwege een fikse wandeling.
De geur van verse koffie trekt mijn gedachten uit een ‘mindvolle’ staat, terug naar mijn jeugd.

In de woonkamer zit mijn vader achter een vers kopje koffie te blazen en mijn moeder achter het harmonium stevig te trappen. Ze houdt de noten van psalm 42 langgerekt aan, terwijl de lucht uit de balg naar de verschillende groepen van metalen tongetjes wordt geleid. Ik ben een achtjarig jongetje en sta ernaast, in mijn witte blouse met donker groen strikje, een bruine korte broek en de voeten gestoken in parmantige zwarte sandalen. Op de hele noten zing ik de tekst met mijn mezzo-sopraanstem, lekker traag en met flinke uithalen. Mijn moeder trekt na het eerste couplet de registers nog eens vol open.
En ik keer terug naar het terras van de berghut.

We zijn halverwege onze Limburgse wandeling. Ik blaas stevig over mijn hete koffie en bedenk me, terwijl ik naar de naam van de berghut kijk, dat mijn ziel na twee uur wandelen altijd weer dorst naar vers gezette koffie van ter plekke gemalen koffiebonen.

Psalm 42:1
’t Hijgend hert, der jacht ontkomen,
Schreeuwt niet sterker naar ’t genot
Van de frisse waterstromen,
Dan mijn ziel verlangt naar God.
Ja, mijn ziel dorst naar den Heer’;
God des levens, ach, wanneer
Zal ik naadren voor Uw ogen,
In Uw huis Uw Naam verhogen?