De blauwe enveloppen

Envelop

Heb je enig idee hoeveel verschillende soorten enveloppen er zijn op de wereld? Ze zijn er gekleurd van papier, in folie ook gekleurd en mat metalic. Er zijn bordrug- , (golf) kartonnen- en notaris enveloppen.
Maar wij krijgen een blauwe envelop. Een ouderwets uitziend model met donker blauwe – en rode blakjes aan de zijkanten. Een briefomslag waar ook daadwerkelijk een brief in zit. Een uitnodiging om met twee geweldige vrienden te gaan dineren. Nu kennen we deze vrienden al wat langer en zo’n uitstapje kan natuurlijk niet zomaar gebeuren. Ze noemen zichzelf in de brief ‘boerenpummels’ en ons ‘wereldburgers’. Het ‘ons’ gedeelte kan ik tegenwoordig beamen, over het ‘zichzelf’ gedeelte heb ik zo mijn vraagtekens.

In de brief zit een aanwijzing die ons naar het restaurant zal leiden: ‘Er wordt zoveel beweerd en zoveel is waar. Want wat is verkeerd? Dat is niet klaar. Hier spreekt men recht wat krom is of fout. Wordt alles beslecht; warm of koud.’ Na enig giswerk en met de kennis van de meeste restaurants in ons dorp komen we uit op ‘De Gereghthof’. En terwijl we onze benen over de zadels werpen krijgen we nog de tip: plantenbakken. Het terras van De Gereghthof zit vol, propvol tevreden mensen nippend aan hun wijntje of slurpend aan hun bier. En wij moeten op handen en voeten zoeken in de plantenbakken naar een volgende aanwijzing, naar nog zo’n blauw couvert.

Met nagelranden vol modder en handen vol spinrag vinden we de volgende aanwijzing: ‘Ja, dan zie je die en dan die weer. Dan hoor je weer van die en lees je weer wat van die. Dan begint die weer te aPPen en loopt die zomaar daar. Dat je denkt, die? En dan praat je er eens over met deze en geen. Zo van: wat denk jij van die en die. En dan zeggen die allemaal: Oh, die twee.’ We barsten ondertussen van de honger en gelukkig is de aanwijzing niet al te lastig. Op naar culinair café DieTwee. Hier zit het terras niet vol. Eén familie maar en de eigenaar die met een vreemde blik kijkt naar een vrouw die aan de ene kant en een man die aan de andere kant van het terras, in zijn plantenbakken speuren.

Met een kreet van vreugde wordt de vondst gevierd en lezen we het volgende: ‘We zijn er bijna. Nog één kromming tot de afslag waar wij overigens niet verder gaan. Waren wij pelgrims met een boetekleed dan liepen wij door tot Compostella. Zijn wij handelsreizigers, wat voor vracht dragen dan onze kromme ruggen? Nu dan, wij komen zonder ballast, vrij van geest en met een lege maag. Laten wij ons laven met verhalen, drank en zoete spijzen bij de laatste gelegenheid voor Antwerpen. Op ons aller gezondheid!’

Dat doen we dan ook. Genoeg spannende (vakantie)verhalen te vertellen. Genoeg spannende toekomst verwachtingen te delen. Zo bestellen we de eerste fles rode wijn en proosten op onze fantastische vrienden LuLu!

Herinneringen

Raadhuis

Onderweg naar het centrum zie ik het waterige zonnetje tussen de mistflarden omhoog klimmen. Een kopje koffie en een oud collega wachten op me. We halen herinneringen op over werksituaties. Ik hoor hoe het hem en hij hoort hoe het mij gaat.
We zitten in een café en kijken uit op nieuwe gebouwen, appartementen en winkels. 
“Wat heeft daar ook al weer gestaan? Weet je nog dat er drie oude huizen stonden? En weet je nog welk bedrijf toen in dat gebouw zat en wat daarachter lag?”

Gek dat als iets eenmaal is verdwenen het moeilijk is om de herinnering helder te houden. Het lichaam lijkt er hetzelfde principe op na te houden als met pijn. Als de pijn eenmaal weg is uit je lichaam is het ongelofelijk moeilijk je weer een voorstelling van die pijn te maken. En dat is maar goed ook, er wordt weer ruimte gemaakt voor nieuwe prikkels, nieuwe belevenissen, het oude kan je achter je laten.

In het café hangen foto’s van gebouwen die vroeger in ons dorp stonden. Sommige staan er nog, anderen zijn verdwenen of verbouwd. Als we een tijdje doorpraten blijkt dat we met beide geheugens het oude dorp weer aardig in beeld krijgen. Blijkbaar willen we samen toch niet alles achter ons laten.

Uitgereisd

Schedels

“Iedereen kan het”, zei hij gisteren.
Net terug van twee stedentrips, val ik in een interview met René Gude, de denker des vaderlands. “Sterven is doodeenvoudig”.
Misschien heeft hij wel gelijk en bepaal je zelf of het een makkelijke weg wordt naar de dood. Hij vergelijkt zijn leven met een speedboot. Je hebt een doel, je weet waar je wilt zijn en in volle vaart ben je onderweg. Dan komt opeens het bericht. Je gaat dood. Het duurt nog even, maar je gaat dood. De speedboot verandert in een ouderwetse roeiboot. Met je rug naar de toekomst, in een traag tempo, kijk je achteruit naar jouw verleden.

Afgelopen weekend was ik in Parijs. En wat is er dan romantischer dan een bezoek aan de catacomben met de schedels en botten van zo’n 6 miljoenen Parijsenaars. Tussen hen zijn er zeker geweest die hun dood hebben zien aankomen, die een besluit hebben kunnen nemen hoe ze ermee wilden omgaan. Al lopend in die ondergrondse gangen en kijkend naar al die schedels en botten, komt het verdriet in me naar bovenkomt.

De emotie die er echt toe doet, komt vanzelf.

Een onmogelijke liefde

(Fictief verhaal naar aanleiding van een legende uit Riga: De Zweedse poort – Ik hou echt van hem.)

Zweedsepoort

Andreas Magnuson voelt de spanning in zijn lichaam oplopen. Een heerlijke spanning, want vanavond zal hij zijn geliefde weer ontmoeten. “Weet je zeker dat je alleen gaat? Zal ik niet meegaan?” vraagt Holger. “Je loopt een groot risico, vroeg of laat gaat het uitkomen”. Toch waagt Andreas zich in zijn eentje die avond op straat, op weg naar Sankla Mildrov.

In de Letse stad Riga heerst een serene stilte. Sinds de Zweden de stad hebben ingenomen is het wekenlang onrustig geweest en nu lijkt het of de mensen de bezetting geaccepteerd hebben. Al die weken heeft de Zweed Andreas uitgekeken naar dit moment. Hij volgt de contouren van de huizen in de schaduw van de schaars verlichte straten. Sankla woont tegenover het huis met de zwarte katten. De deur van haar huis staat op een kier. Snel glipt hij naar binnen en sluit de deur. 

Bovenaan de trap staat de schone Sankla. Andreas blijft haar van een afstand bekijken. “Engel van mij, je bent iedere keer nog mooier dan de beelden in mijn dromen.” In een paar sprongen is hij bovenaan de trap en staat vlak voor haar. Zijn hand streelt haar gezicht. Een lok van haar bijna zwarte haar legt hij achter haar oor, waardoor haar stralende oog zichtbaar wordt. Het oog dat zijn hart laat gloeien. “Sankla, ik verlang naar de dag waarop onze ontmoetingen niet meer heimelijk hoeven te zijn.” 

Sankla drukt een kus op zijn wang. Door de warmte van haar huid, smelten de woorden die Andreas in zijn hoofd heeft. Zijn sterke armen strelen haar teder, zijn mond zoekt de warme zoete smaak van zijn Letse vriendin. De barrière van de sprekende taal wordt geslecht door de lichamelijke taal van hun liefde. 

In de vroege ochtend sluipt Andreas het huis van zijn geliefde uit. In de verte ziet hij de mensen met groentekarren richting de markt lopen. Andreas neemt de kortste weg naar zijn regiment dat net buiten de stad is gelegerd. Bij de stadspoort blijft hij even staan. Hier heeft hij haar voor het eerst ontmoet, zijn Letse godin.

Die middag zien Holger en Andreas een rumoerige menigte bij de stadsmuur. “Andreas” zegt Holger, “zullen we gaan kijken wat er aan de hand is?”. Andreas houdt zich liever afzijdig van wat de bewoners van Riga bezig houdt. Martelingen zijn afgeschaft onder het Zweedse bestuur, maar hij weet dat ze nog illegaal voorkomen. Soms is het beter de woede van de stadse inwoners oogluikend toe te staan en daarbij zelf op afstand te blijven. “We gaan vanavond de stad in”, zegt Andreas, “en zullen dan vast wel horen wat er gebeurd is.”

Die avond lopen Andreas en Holger de stad binnen. Bij de poort horen ze een fluisterende stem. Een verdrietig, fluisterende stem. Er is niemand te zien en toch horen ze een stem die één zin blijft herhalen. Ze vervolgen hun weg naar het café waar het Zweedse leger getolereerd wordt.

In het café wordt Andreas aangesproken door een cavalerist. “Andreas, jongen, goed om jou te zien”. Met een stralend gezicht houdt de aangeschoten man Andreas vast bij zijn schouder. “Moet je nou toch horen wat er gebeurd is”.  “Weet je nog dat jij een tijd geleden die vrouw uit Riga hebt gepakt.” Het bloed stroomt uit Andreas gezicht. Wat hij verder hoort komt binnen in een roes van woorden. “Vanmorgen hebben de inwoners van Riga haar uit haar huis gehaald en naar de beul bij de poort gebracht”. “Je raad nooit wat ze met haar hebben gedaan”, lacht de man. “De beul heeft haar ingemetseld in de poort van de stad.”

Andreas vlucht het café uit. Als een bezetene rent hij over de keien van de kleine straten van Riga naar het huis van Sankla. De ramen en de deur van haar huis zijn dichtgespijkerd met planken en op de muur staat met verf geschreven: “Hoer van de Zweden”.

Andreas voelt de hand van Holger op zijn schouder. “Kom Andreas, weg van hier, voordat de mensen je herkennen.” Zwaar steunend op het lichaam van zijn vriend draait Andreas zich om. Bij de poort gekomen, zakt hij door zijn knieën. Hij hoort Sankla’s betoverende stem fluisteren: “Maar ik hou echt van hem!”.

Reizen naar Riga

OverdektemarktRiga

Geroezemoes, het monotone geluid van de airco. De knieën dichtgedrukt tegen de stoel voor me. Het vooruitzicht is mooi, het uitzicht vast ook, maar ik zit aan het gangpad. De Airbus A320 volgt de geplande tijden van de reis. Riga voorspelt 20 graden en volle zon. Een hogedruk gebied heerst al een week op de plek waar ik 4 dagen mag vertoeven. Ik heb gelezen van de oude Sovjet tijd. De rijke avant-garde trok naar Riga en naar de kustgebieden, om uitgebreid te relaxen, te badderen, hun lichaam te helen. Ik geef me eraan over. Wandelen door de stad, terrasjes, parken. Eventueel een enkele winkel, maar zoveel mogelijk ontspannen. 
Er zitten Letten naast me, ik hoor ze praten en kom al in de Baltische sfeer. De vrouw zit Lets te kruiswoordpuzzelen en de man af en toe Lets te slapen.

Een ultra-moderne bus transfereert ons naar het oude stadsgedeelte van Riga. We rijden door een country en western buitenwijk, houten huizen in de vorm van een saloon, een open pretpark in de grootste stad van de Baltische staten.
We naderen de oude stad. Trolleybussen, oude trams, grijze, grauwe statige huizen. Het eerste kasteel van Riga aan de Daugava, het domein van de Letse president. Zieken – en brandweerwagens racen met veel geluid langs ons. Het hotel ligt tegenover de oudste – en grootste overdekte markt van Europa. Hallen vol vissen, stukken vlees, fruit en groenten en ….. snoepjes. 

Workshop creatief schrijven

Maandvhschrijven

Twee middagen workshop met als onderwerp creatief schrijven zitten erop. Schrijfster Jacobina Kunnen heeft ons tips gegeven, heeft ons uitgedaagd buiten de kaders te denken en te schrijven. 
Een pijp, een vodje papier, een sprookje met ei, 10 kg aardappelen, de zon die boven de dijk opkomt, een spin die jongleert in het dierencircus, een vis die zit te mensen, een verslag van een muziekfestival in Engeland. Genoeg fantasie voor beginnende schrijvers.
Een gastblogger Ronella Moser heeft het voor de stadsbibliotheek van Den Bosch in haar woorden beschreven:

Horen, zien en schrijven

Het is vol in de Bovenkamer van de bieb. En niks geen duffe typemiepen en suffe penmeneren, nee de zolder is gevuld met gedreven en bevlogen auteurs in wording. Ieder zit daar met hun eigen wens en aanverwante schrijfaspiratie. Er is niemand die zegt: ‘Ik zit hier, nou gewoon weetje wel, gewoon.., omdat ik het gewoon leuk vind, weetje wel. Lijkt me wel leuk om een keer een boek te schrijven…’

Signorinas en snuiters, een met sjaal wit en blauw geblokt, er is een geruite blouse met korte mouwen en ook een meneer die zijn glanzende groene jas heeft aangehouden. Die laatste heeft een pijp en is best jong zonder baard en snor, maar dat terzijde. Ruimte innemend of timide, een lekker mokkel met bruine lange haren, sjieke mevrouw met knot, student, en ook een reiziger met sportief jackie en gedegen gymschoenen die van alles overkomt. Zwijgzame informatieslurpers tegenover gedachtendelers.
En ze willen niet zomaar iets, ze schrijven en willen vooruit! Liedteksten en levensverhalen voor op begrafenissen, in dagboeken, kinderverhalen, recensies, gewoon korte stukjes, post feministische fictie, columns en poëzie.

Allemaal hebben ze gemeen dat ze stuiten op de berg die ze voor zich zien. En workshopleider Jacobina weet de steenmassa te vergruizen tot kiezels, die je één voor één kunt oprapen. ‘Je moet vast zitten om verder te kunnen!’ Voor mijzelf ook herkenbaar, ik zit regelmatig vast, het zogenaamde writersblok, ik los dat op met het innemen van een chocoladeblok, mijn ultieme indirecte schrijfmoment.

Het indirecte schrijfmoment, het is de auteurs een opluchting dat dat bestaat. Niet alleen achter je pen en papier zitten is dus schrijver zijn. Onderweg zijn en signaleren, luisteren, inademen en soms juist liever heel hard uit-, en betasten. Met moed in overvloed en energie. Het is vol in de bovenkamer van de cursisten.

http://www.bibliotheekdenbosch.nl/activiteiten/gastblog/3224-workshop-creatief-schrijven-door-jacobina-kunnen

Eeuwige jeugd

Graal

Wat was mijn moeder kwaad. Met een ferme veeg van haar arm, smeet ze alle tinnen borden en bekers in één keer van de tafel. “Zo kan ik toch nooit een gezin groot brengen”, schreeuwde ze. “Ze hebben verdorie de hele avond maar 1 karaf wijn besteld en 1 brood. En fooi zat er al helemaal niet in.” Het geluid van het kletterende servies klonk nog na in mijn oren, net als de stem van mijn moeder. Een groep van dertien mannen had vanavond in onze herberg een maaltijd gebruikt. Bij het weggaan zag ik woede, schok en verdriet in de ogen van de mannen. Eén van de mannen keek mij een ogenblik kalm en vredig aan, een blik die tot diep in mijn ziel voelbaar was.
Nu bijna tweeduizend jaar later staat dat moment nog helder voor mijn ogen. Ik was een kleine jongen. Later op de avond heb ik de borden en bekers opgeruimd. Eén beker viel me op in het flakkerende kaarslicht. Het leek of de beker was bezet met robijnen en diamanten, hoe ik de beker ook draaide, de edelstenen weerkaatsten het kaarslicht in scherpe flitsen op mijn ogen. Die beker heb ik stiekem mee naar huis genomen en pas jaren later zijn geheim ontdekt.

In het begin was het heel speciaal. Een leven dat niet zou eindigen. Oneindig doorleven, de dood zou geen speler zijn in mijn leven. Ik kon lachen om de mensen die op zoek waren naar het eeuwige leven. Ik speelde mijn rol in al hun verhalen. Gaandeweg de eeuwen kwam ik erachter dat ik de ander niet kon vertrouwen. Dat mensen hebzuchtig en afgunstig zijn. Ik heb vrouwen gehad die probeerden achter mijn geheim te komen. Ik heb ze als heks zien branden, niemand die hen wou geloven en ik, ik zei niets. Vrienden die de beker wilden stelen heb ik moeten vermoorden. Mensen van wie ik hield gingen dood en ik werd steeds eenzamer in een eindeloos leven.
 

Verleden week heb ik de knoop doorgehakt. Er was een tafel gereserveerd voor een gezelschap van dertien mannen. De organisator van de maaltijd was al wat eerder komen kijken of alles in orde was. Het was een aimabele man, met lange haren en bruine ogen. Hij keek me aan met een blik die tot diep in mijn ziel voelbaar was en hij knikte. Vanaf dat moment wist ik dat het goed was en zette mijn speciale beker aan de rechterzijde van zijn bord. Op de tafel had ik één karaf wijn en één brood neergezet. Ondertussen waren zijn vrienden de ruimte binnen gekomen en gaan aanzitten aan de tafel. Alles was klaar voor het laatste avondmaal.

Bij het verlaten van de kamer keek ik nog één keer naar de tafel. De mannen zaten met elkaar te praten. Ik keek nog één keer naar mijn beker en draaide me toen resoluut om en sloot de deur.

Groot Zieken Gasthuis

Gzg

De gevel trekt mijn aandacht. Ik moet denken aan een aantal jaren geleden.

De telefoon verstoorde de stilte in huis. “Het gaat niet goed met Robbert”, klonk het door de hoorn. ” Hij heeft een hersenbloeding gehad en ligt nu in het GZG”. Het bericht zette mijn leven in één klap even stil. Alles wat zo gewoon was, veranderde door zo’n telefoontje.
Robbert kende ik al vanaf mijn jeugd. Hij had een verstandelijke beperking, een lichte beperking. Hij had een appartement gehuurd, maar leefde zoveel mogelijk bij zijn moeder. En zo had hij zijn leven aardig op orde. Een paar keer in het jaar ontmoetten we elkaar. In de middag gingen we een eindje fietsen of wandelen en daarna op tijd uit eten zodat hij niet in het donker naar huis hoefde.

En nu lag hij in het ziekenhuis. De volgende na het telefoontje ging ik in mijn middagpauze naar zijn kamer. In de gang hoorde ik de klompen van de verpleegsters klepperen, en verder was het stil, helemaal stil. Hij lag alleen. Hij ademde wel, hoorde ik als ik dichtbij hem kwam. Hij lag in coma. Ze wisten niet wanneer hij eruit zou komen en wat er voor beschadiging achter zou blijven. Een lichte rilling liep over mijn rug. 
De volgende dagen zocht ik hem op. Ik praatte tegen hem. Ik praatte met zijn moeder. Ik hing een kaartje achter zijn bed, voor het geval hij bijkwam. 
Na een aantal dagen kwam hij weer terug in ons leven. Hij had geen idee wat er was gebeurd. Angst overheerste zijn leven in die ziekenhuiskamer. Hij praatte met me, heel soms fluisterde hij als hij naar me luisterde, de andere momenten schreeuwde hij. Als de zuster hem even moest helpen, wachtte ik op de gang en hoorde hem schreeuwen: “Foppe, Foppe helpt me, help me!”

Hij werd overgeplaatst naar een verzorgingstehuis en daar stierf hij op de dag van zijn verhuizing.

Hier denk ik aan als ik in Den Bosch loop en de oude ingang van het Groot Zieken Gasthuis zie. Het ziekenhuis is al weer even gesloten. Hoelang zal de gevel nog in het stadsbeeld staan om me te herinneren aan Robbert?

Bachelor Radboud Universiteit

Bachelor ru

We komen aan bij een groot gebouw, via een achteringang, lopen we ineens in een lange stille gang met aan weerszijden deuren die verwijzen naar laboratoria, musea en studieruimten. Kleine groepjes studenten staan met elkaar te smoezen. Als we ze naderen gaan ze aan de kant of verdwijnen achter de deuren naar een andere wereld. We komen steeds dichter bij de ruimte waar het allemaal gaat gebeuren. 
 
Voor een nauwkeurig observant, zoals jij en ik, kunnen we een vergelijking maken met een ons welbekend volk. Het bijen volk. Door een smalle opening komen we in de raat, de collegezaal. In deze zaal zit de imme in nette rijen te wachten op hun Koninging. Het is een gegons aan geluid, werkbijen met hun familie of vrienden, waarbij het geluid verstomd als de moer het woord neemt.
Één voor één komen de biomedische werksters en – darren over de twee grote trappen naar beneden om haar een hand te geven en het bachelorgetuigschift in ontvangst te nemen. Ook onze hardwerkende dar loopt de trap af, schudt de handen en komt weer terug naar zijn trotse ouders.

Na afloop wordt elke aanwezige bezige bij beloond met een beetje nectar in de grote ontmoetingszaal. Daarna vliegen ze uit, want de komende jaren is er nog veel te doen om uiteindelijk het Master of Science diploma te mogen ophalen bij de Rector Magnificus.

Het bushokje

Bushokje

Door de regen loop ik naar het bushokje. Een sketch uit Jiskefet schiet door mijn hoofd.
‘Ik stond laatst op de bus te wachten, zegt die chauffeur, hé knul kom daar eens snel vanaf. Gehgehgeh’.

Er staat een gedistingeerde oude vrouw met een oude handkoffer in de abri. Zo’n koffer die je in een vliegtuig nog net als handbagage mag meenemen. De grijze haren van de vrouw hangen als dunne strengetjes draad langs haar gezicht. Het regent al de hele ochtend. Ze is doorweekt. Ze heeft te dunne kleding aan voor dit weer. Maar toch staat ze fier rechtop en kijkt de wereld strijdvaardigheid in.
 
“Mijn man is altijd een lieve man geweest, voor mij en voor de kinderen”, zegt ze. “Altijd zorgzaam en opmerkzaam, niets was teveel voor hem.” De druppels beginnen bij haar grijze dophoed, glijden langs de draadjes op haar dunne grijze blazer, kruipen over de smalle rok en vallen van geringe hoogte uiteindelijk op de grond. De blauwe koffer staat als een sompige spons naast haar. Onder de koffer is een plas ontstaan uit meer dan één druppel.
Uit de koffer steekt aan de zijkant een stukje stof. Een beige stukje zoals de zondagse broek van mijn opa. De zoute zondagmiddag geur van kruidige groentesoep vulde de geurholtes in mijn hoofd, zette de speekselklieren aan tot overproductie. Mijn opa zat in de kamer met een sigaar in zijn mond te slapen. De as rolde over zijn bolle buik naar die beige pantalon. Brandde kleine gaatjes en schilderde bruine roestvlekken in die mooie stof.
 
“Maar de laatste tijd was hij veranderd”, zegt ze. “Hij sliep ‘s nachts niet meer, spookte door het huis, steeds op zoek, zei hij, naar zijn vrouw”. “Hij begon boos te worden en sloeg me”. Zacht begint ze te huilen. Ook in mijn ooghoek verschijnt een regendruppel, die warm en langzaam op mijn jas drupt. 
 
In de verte hoor ik het kreunende geluid van een zich door de regen moeizaam voortslepend voertuig.
“Wat had ik dán moeten doen?” vraagt ze. De vraag aan zichzelf stellend. “Ik heb altijd voor hem gezorgd.”
 
Met knarsende remmen komt het voertuig tot stilstand. De oude vrouw tilt de door de regen zwaar uitziende koffer met een speels gemak op en stapt in de bus. Ik staar wezenloos voor me uit, de deur van de bus sluit met een zucht. Het is alsof die zucht uit mijn lichaam ontsnapt. Een zucht die de pijn van mijn hart in mijn kaken doet ontwaken. Een pijn die de sluizen openzet. Een rivier van regendruppels komt uit mijn ooghoeken.
 
Ze zit rechtop en kijkt strak voor zich uit. Een oude vrouw in de bus. En ik?
Ik kijk verbouwereerd naar de helderrode plas op de plek waar haar koffer heeft gestaan.

<< opdracht workshop Creatief schrijven - stadsbibliotheek 's-Hertogenbosch >>