Het meer dat glimlacht.
Ik zal niet zeggen dat ik een hekel heb aan zwemmen.
Nee, dat heb ik nog nooit gezegd.
Maar ik heb ook nooit gezegd dat ik het leuk vind.
Vroeger, toen ik natuurlijk kleiner was en jonger, moesten we verplicht op zwemles. Iedere Nederlander moet zijn zwemdiploma’s halen omdat er water is, veel water in dat lage landje. De Watervrienden heette de vereniging waar ik les kreeg. Hoe ze bij die naam zijn gekomen is me nog altijd een raadsel. Ik ben geen vriend van het water en zal dat ook nooit worden.
Ik was wel een vriend van het voetballen en stond als 5 jarige al te popelen om de bal een trap te geven .
Maar zwemmen in een chloorbad, in een koud bassin vol chemisch water, dat trok me zeker niet.
En toch liepen mijn vriend en ik iedere zaterdag van het voetbalveld, met benen vol modder en schaafplekken, naar de ijzeren vrouw, een meer dicht bij de binnenstad van ‘s-Hertogenbosch, waar het Brabantbad aan grenste.
Bij het betreden, nee zelfs al voor je het gebouw instapte rook je de chloorlucht en hoorde je binnen het gegil, geschreeuw van kinderen en de scherpe fluitjes van de badmeesters.
“Eerst douchen”, schreeuwde badmeester van den Broek. De man liep op slippers en in korte broek van het bad naar de kleedkamers en vica versa.
Douchen moesten we en we mochten niet via het heerlijke warme pierenbadje naar het koude grote bad op de bovenverdieping. Eerlijk gezegd was het warme water van het badje nog warmer op de terugweg. En dan lukte het soms om erin te plonzen.
Nee, vrolijk ben ik nooit geworden van het zwemmen.
Maar vandaag is het 36 graden en het zweet loopt van mijn voorhoofd.
Voor me lonkt een groot meer met heerlijk verkoelend water, geen chloorlucht, geen gillende kinderen.
Ja, vandaag glimlacht het water naar me.